In de afgelopen eeuwen kende Vlijmen drie windmolens. Hier werd voor het looien van huiden eikenschors tot run en/of graan tot meel gemalen. De Keizermolen, de oudste molen vermoedelijk uit de 16e eeuw, stond aan de Hoge Maasdijk, nu Molenhoek. Daarna kwamen er in 1850 een stellingmolen bij aan De Akker en in 1899 een aan de Julianastraat. Vanaf de 20’-er jaren van de vorige eeuw werd het emplooi voor het windmolenbedrijf steeds minder. Er kwam concurrentie van grote meelfabrieken en import van Amerikaans meel. Ook verminderde het gebruik van run in de leerlooierijen door de komst van andere looistoffen. Als laatste verdween in 1957 de molen aan De Akker. De namen Molenhoek, Molenstraat en Molenpark herinneren ons aan het molenbedrijf van weleer.

De stellingmolen

De stellingmolen had een met bakstenen gemetselde ronde romp. Omdat de molen in de bebouwde kom stond moest hij voor een vrije windvang een grote romphoogte hebben. Ook moesten de wieken naar de wind gezet kunnen worden, waarvoor de kap op de romp kon kruien. Dat gebeurde met de staartbalk en de kruilier, die vanaf de stelling bediend kon worden. De stelling was op een derde van de molenhoogte rondom aan de romp aangebracht. Met deze stelling kwamen de wieken niet aan de grond. Ook werden vanaf de stelling de zeilen aan de wieken voorgelegd. Beneden beschikte men over een grote ruimte om met paard en wagen of auto naar binnen te kunnen rijden, zonder dat men door draaiende wieken gevaar liep. Binnen had de molen zolders; twee opslagzolders, de meelzolder, de steenzolder, de luizolder en de kapzolder. De molenaar beschikte over een stel graanstenen en een stel schorsstenen.

Cornelis van der Heijden

In 1850 kreeg Cornelis van der Heijden (1820-1892) van de gemeente Vlijmen toestemming voor de bouw van de 26 meter hoge stellingmolen. Cornelis was een zoon van het molenaarsechtpaar Martinus van der Heijden en Adriana Koppens. Zij bezaten de Keizersmolen aan de Molenhoek. Cornelis was in 1845 getrouwd met Pertronella van Dam en in 1853 met Johanna van Heesbeen. Uit het huwelijk van Cornelis met Johanna waren zonen Johannes en Petrus molenaars. Na het overlijden van Cornelis in 1892, hielden weduwe en molenaarster Johanna en zoon Johannes de molen in bedrijf. Johanna overleed in 1898, Johannes in 1901. In 1904 verkocht Petrus (1853-1919) de graan- en schorsmolen aan Adriaan Kools. De molen had toen al een 10pk petroleummotor.

Adriaan Kools

Molenaarsknecht Adriaan Kools was getrouwd met molenaarsdochter Catharina van der Heijden (1855-1904). Zij waren in 1886 vanuit Oosterhout in Vlijmen komen wonen. Op 27 februari 1904 had Adriaan aan het gemeentebestuur van Vlijmen een verzoek ingediend om een nieuwe graanschorsmolen te mogen bouwen. Maar toen de molen van Petrus van der Heijden beschikbaar kwam kocht hij deze. Zijn zoon Adriaan Cornelis (1871—1944), getrouwd met Adriana Huberta de Vaan (1872-1950), woonde in Oss, waar hij fabrieksopzichter was. Het echtpaar kwam op 11 april 1904 van Oss naar Vlijmen. Adriaan Cornelis voerde samen met zijn vader het molenbedrijf en werd later zijn opvolger.

Brand

De Echo van het Zuiden schreef op 3 april 1912: “Zondagmorgen ten half vier werden wij in onze rustige gemeente wakker geschud door het luiden der brandklok en door het blazen der brandhoorn door onze ijverige politie. En geen wonder. De stoom- en windkorenmolen van den heer Adr. Kools, die met zijn gezin in diepe rust was, stond in volle vlam, en werd in betrekkelijken korten tijd, geheel in asch gelegd. De groote partij koren, schors en karren, alles verbrandde. De machine werd geheel vernield, zoodat als ’t ware niets overbleef, dan een puinhoop. Gelukkig dat de wind niet te sterk was, zoodat de nabij gelegen groote juist volle mandenmakerij van den heer J. Pulles gespaard bleef. De schade zou anders enorm zijn geweest. Assurantie dekt de schade.”

Vermoedelijk was broei van de schors de oorzaak. Door de Gebr. van Tartwijk uit Schijndel werd de molen weer opgebouwd. Op 6 juni 1912 vroeg Kools een vergunning aan voor het plaatsen van een 25pk zuiggasmotor. In 1933 draaide de molen nog maar 1 of 2 dagen per week.

Het einde

Op 15 augustus 1944 verkocht Kools de molen aan Jo Sondag. In 1945, op 2 januari en 4 maart, vielen in de nabijheid van de molen twee V’1’s (vliegende bommen). Door de enorme luchtdruk had de molen aan de stelling en aan de kap ook schade geleden, maar door een aandrijving van de dieselmotor kon de molen in gebruik blijven. “Bij het ondertekenen van de koopakte wist ik al dat ik niet lang in Vlijmen zou blijven’, aldus Sondag. Na vier jaar, op 20 april 1948, verkocht Sondag de molen aan C.A.V. Vlijmen–Haarsteeg (Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging). C.A.V’s-Boerenbonden schakelden al vanaf 1920 door aankoop van molens concurrenten uit. Sondag vertrok naar Erp, waar hij vandaan kwam, en startte met zijn twee broers de meelhandel SONDAG VOEDERS.

Medio 1948 reageerde gemeente Vlijmen en de Vereniging ‘ De Hollandsche Molen’ schriftelijk op gevaarlijke situaties rondom de molen. Het ging vooral om het verval van de stelling en het dak, maar ook om de loszittende scheien van de wieken. C.A.V. liet toen een restauratieplan maken door molenbedrijf Van Aspert uit Heeswijk. Op 30 maart 1950 kwam een plan met een uitgebreide specificatie voor herstel van de molen. Het offertebedrag bedroeg ƒ7.750,-. Een uitkering voor oorlogsschade bleek niet haalbaar. M. van Wagenberg en Jac. Vugts, resp. voorzitter en zaakvoerder van C.A.V. verzochten vervolgens aan de gemeente welke weg ze zouden moeten bewandelen om toestemming te krijgen voor afbraak van de molen en om op die plaats een nieuwe malerij te bouwen. Wegens het verval en gevaar voor de omgeving werden de wieken en de kap in 1953 onttakeld en werd de molen gedegradeerd tot een ‘peperbus’. De molen werd in 1957 geheel gesloopt.

Bart Beaard