Henk Poelakker, woonachtig in Heusden, vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.

Bruiloft

Het is begin mei 1950 als er een bruiloft wordt gevierd in een plaatselijke feestlocatie. Bromsnor stapt het dorpshuis in en ziet een zaal vol met feestgangers. Twee heren in kelnerskostuum brengen drankjes rond en lopen af en aan. Bromsnor herkent één van deze kelners. Die werkt toch in een naburige fabriek? Brom stapt naar de beheerder en vraagt of er vergunning voor de heren beschikbaar is, afgegeven door de Arbeidsinspectie. Pech voor deze twee harde werkers want regels zijn regels. Het verweer: “Ik werk 12 uur per dag in de fabriek en wil voor mijn grote gezin toch nog graag wat bij verdienen. De beheerder kon niemand anders vinden en zocht twee obers.” Bromsnor schrijft een bekeuring uit voor de beheerder. De obers krijgen een waarschuwing. Om het feest niet te bederven, mogen de twee deze avond nog gewoon doorwerken tot de laatste gasten zijn vertrokken.

70 cent per uur

Een paar dagen later loopt onze wachtmeester der Rijkspolitie (1e klasse) aan het eind van de middag een dorpsronde. Bij de timmerwerkplaats van Jacob R. ziet hij een manneke bezig met verfwerkzaamheden. In die dagen mag je vanaf je 14e fulltime werken maar is deze jongen al wel zo oud? “Nee”, zo bekent Jan D. “Ik ben twaalf en zit in de vijfde klas (nu groep 7). Na schooltijd ben ik hier tot een uur of zes aan het werk; ik verdien er zeven gulden per week mee. Mijn ouders weten hier niets van.” Bromsnor heeft met het ventje te doen. Waarom wil of moet hij werken en dat voor 70 cent per uur? Eens vragen bij baas Jacob R.: “Ja, ik heb Jan aangenomen en wist dat hij nog geen veertien was en ja ik ben tevreden over zijn werk en ja ik weet dat hij voor weinig geld zijn best doet.” De wachtmeester schrijft een bekeuring uit voor de baas. Maar om ook de jonge Jan een bon te geven, gaat hem te ver.

Stroperij

Als de jacht op hazen in 1950 gesloten is, zijn er mensen die het toch wagen om op jacht te gaan. Onze veldwachter heeft zich verscholen in een droge sloot, heeft zijn pet af gedaan en tuurt de weilanden af. Op deze plaats heeft hij al meerdere malen gelegen en tot nu toe tevergeefs, maar vanavond is het bingo. In het proces-verbaal staat: “Ik zag een manspersoon met een dubbelloops jachtgeweer in de bosrand staan. Niet veel later brengt hij het geweer naar zijn schouder, zie ik rook en vuur uit de loop, gevolgd door een knal. Een wegrennende haas is letterlijk het haasje. De stroper loopt het weiland in en raapt de haas op waarna ik de pet opzet, uit de sloot kruip en hem toeroep dat hij moet blijven staan. Even later vraag ik naar zijn naam, fouilleer hem en neem het wapen in beslag alsmede de geschoten haas. Het blijkt dat deze Jan Jansen én geen jachtvergunning heeft én buiten het seizoen op jacht is én illegaal een wapen gebruikt. Daar moet de rechter maar over beslissen.”

En de haas? Bromsnor fietst aan het eind van de middag naar de sociale dienst van de gemeente en dat op advies van de Provinciale Voedsel Commissaris. Op het gemeentehuis kent men mensen met een smalle beurs die de geschoten haas graag willen villen.