Naar het voorbeeld van andere gepensioneerde officieren vestigt de gepensioneerde kapitein Manus (Hermanus) Harten zich in Noord-Brabant. Het leven is er goedkoper dan in de noordelijke provincies. De gepensioneerde militairen leven daar onder moeilijke omstandigheden. Ze moeten vaak maanden op hun pensioenuitkering wachten en maken daardoor schulden want ze kunnen niet op de pof leven. Ze reizen daarom soms naar Den Haag om de uitbetaling sneller te laten verlopen. Na een verblijf in een goedkoop logement en na dagelijks smeken om geld, keren ze meestal zonder enig resultaat terug naar huis.

Manus, een gepensioneerde kapitein, met een pensioen van 800 gulden per jaar, vestigt zich rond het begin van de 19e eeuw in Nieuwkuijk, samen met zijn vrouw Maria Theresia van Wijnsberghe en enkele kinderen die eerder in Reims (Frankrijk), Brugge (België) en Rijsbergen zijn geboren. In Nieuwkuijk worden tussen 1803 en 1809 nog 3 kinderen geboren.

Hoe is het avontuur begonnen

In Beverwijk woonde het bekende schrijversduo Betje Wolff en Aagje Deken op de buitenplaats ‘Lommerlust’. Ze zijn beiden erge voorstanders van de radicale denkbeelden in Frankrijk en staan ook achter de denkbeelden van de patriotten.

Als de patriotten door het optreden van de Pruisen in ons land in de verdrukking komen voelen zij zich op Lommerlust niet meer thuis. Met veel andere gelijkgestemden nemen ze de wijk naar Frankrijk en Lommerlust wordt te koop gezet. Andries Vijvers, hij wordt bij zijn huwelijk Phijffers genoemd en woont sinds een jaar of zeven in Beverwijk, koopt Lommerlust. Hij is gehuwd in Beverwijk in 1781 met de weduwe Maria Plaat, geboren in Den Hoef (Egmond), ze heeft een handel in wijn en sterke drank. Ze was eerder gehuwd in 1768 met Jan Gerritszn.van Steijn (Stein) en na diens overlijden in 1776 met de chirurgijn en handelaar in wijn en sterke drank Antony van der Putten. Uit het eerste huwelijk heeft zij drie kinderen, 2 zonen (Gerrit en Jan) en een dochter (Jansje). Gerrit wordt notaris en later heer van Hensbroek en schout, secretaris en burgemeester van Soest. De vader van Maria, Jan Plaat sr., is tegen haar derde huwelijk, zo staat in zijn testament, waarschijnlijk omdat haar man katholiek is. Ze krijgt daarom bij zijn overlijden slechts haar legitieme portie. Maria Plaat is overleden in Coevorden op 17 mei 1819, 75 jaar oud.

Samen met het merendeel van de Wijkenaars zijn Vijvers en zijn jeugdige stiefzoon Gerrit fanatieke patriotten. Hun afkeer van de bestaande orde van zaken had hen zelfs aangezet, onder aanmoediging van Franse zijde, tot groeiend verzet tegen de erfstadhouder Willem V en ze grijpen naar de wapens. Als leden van een vrijkorps hebben zij in de beruchte zomer van 1787 verschillende weken in Utrecht, het middelpunt van de ongereldheden, samen op kamers gewoond.

Door het uitblijven van de verwachte hulp uit Frankrijk en de nadering van de Pruisen, stort het patriottische leger in. Hierdoor raakt het enthousiasme van Vijvers voor de zaak van de vrijheid behoorlijk bekoeld. Aan het wakend oog van de troepenmacht, die te Beverwijk gekantonneerd is, om er de anti-prinsgezinde stemming te breken, laat hij niets van zijn gezindheid blijken. Wel verleent hij onderdak aan de gevluchte patriottische officier Hermanus Harten. Die heeft als eerste luitenant gediend bij het korps waardgelders (huurleger), dat in juni 1787 door de stad Amsterdam tot steun van de patriotten is opgericht.

Hermanus is geboren te Veldhausen, graafschap Bentheim, en op zijn tweeëntwintigste jaar heeft hij als dragonder dienst genomen en later is hij naar de huzaren overgegaan. Op 27-jarige leeftijd is hij het soldatenleven beu en gedreven door een verlangen om te reizen en de wereld te zien, is hij gedeserteerd. Na enkele jaren reizen keert hij terug in Nederland. Hij vestigt zich in Amsterdam en dient daar bij de stedelijke schutterij als onderofficier. In 1787 behoort hij tot de uitgesproken voorstanders van de Fransen en de haters van het oude staatsbestel.

Zodra hij hoort dat door het ’defensiewezen’ van de stad tot werving van een regiment infanterie is besloten, meldt hij zich aan en krijgt hierbij een aanstelling tot eerste luitenant. Kort daarop vertrekt hij met zijn regiment naar Utrecht, waar uit alle streken van het land de vrijwilligers samenstromen. Daar raakt hij bevriend met Vijvers, die bij dezelfde compagnie waar Harten bij dient, tot tweede luitenant is aangesteld.

Ondanks hun nederlaag geven de patriotten de hoop niet op, opdat de kansen weldra zullen keren. Ten einde hun geest strijdvaardig te houden hebben ze te Beverwijk en omstreken een vereniging van ’Vrije Landbouwers’ gesticht, die in de ’Wijkerhut’ haar bijeenkomsten heeft. Daar hoort men tijdens die bijeenkomsten uit ontvangen berichten van uitgeweken vrienden en geestverwanten dat de Fransen te Béthune een leger verzamelen voor een gewapende inval in de Nederlanden.

Harten heeft daarom het plan gemaakt naar Béthune te reizen om zijn diensten aan te bieden. Samen met Gerrit van Steijn, de stiefzoon van zijn gastheer, die bij de patriotten de rang van vaandrig heeft gekregen, verlaat hij hartje winter Beverwijk. Na een minder voorspoedige reis, hij wordt onderweg door hevige kies- en keelpijn gekweld, komen ze in Béthune. Hun eerste gang is naar de heer De Bellonet, door het Franse gouvernement belast is met de directie van het te Béthune gevestigde depot voor de uitgeweken Patriottische militairen. Ze worden vriendelijk ontvangen en ze moeten hun papieren aan hem in bewaring te geven. Hij belooft ze de betaling van een maand gage op de eerstvolgende zondag. Wordt vervolgd.

Bert Meijs

bmeijs@planet.nl