Harten vestigt zich te Rubrouck in de buurt van Sint Omaars, waar zijn medeburgers, die hem voor een man van eer en deugd houden, hem tot kapitein van de nationale garde kiezen. Maar ook daar houdt hij het niet lang vol. De 1e augustus 1792 wordt hij benoemd tot luitenant-kwartiermeester bij de jagers te paard van het, door de uitgeweken patriotten en op voorstel van Daendels en met toestemming van de Franse regering, opgerichte ’Légion Franche Étrangère’, bekend onder de naam Bataafs legioen. Tijdens de veldtocht in de Zuidelijke Nederlanden verlaat hij echter genoemd legioen om over te gaan naar het zogenaamde ’Légion Germanique’, waarin hem de rang van kapitein wordt aangeboden. Dit legioen is een schepping van twee te Parijs woonachtige Duitsers, die grote bewonderaars zijn van de Franse revolutie. De een is dokter Saiffert, een medicus. Onder het ’ancien régime’ heeft hij een zodanige vermaardheid, dat hij o.a. de hertog van Orleans en de prinses van Lamballe als patiënten heeft. Ondanks zijn adellijke relaties is hij wel een van de eersten om toe te treden tot de Jacobijnen. De andere is de Kleefse baron Von Cloots, bijgenaamd Anacharsis Cloots. Cloots is bijna gelijktijdig met de uit Heusden afkomstige Johannes Conradus de Kock veroordeeld wegens samenzwering tot de doodstraf onder de guillotine.

Het legioen is een mengelmoes van intriganten, losbollen, vagebonden, deserteurs, overtuigde voorstanders van de revolutie, lieden zonder enige krijgservaring en ook nog eerlijke mensen. Met de officieren is het al niet veel beter gesteld. Van het begin heerst er twist en tweedracht onder hen en de soldaten maken zich schuldig aan insubordinatie.

Tumult en muiterij

Omstreeks het midden van februari 1793 wordt het korps naar Givet gezonden, vandaar naar Mariembourg en ten slotte naar Philippeville. De commandanten, die onder allerlei voorwendsels in Parijs zijn achtergebleven, verschijnen pas op het laatst van maart te Philippeville. Tijdens hun afwezigheid is een groot deel van de soldaten naar de vijand overgelopen. Ontevreden elementen onder de officieren hebben bovendien het gerucht verspreid dat hun chefs met de krijgskas gevlucht zijn. Zij hebben een vergadering van al de officieren belegd, waarin ze besluiten een deputatie naar de Nationale Conventie te sturen om hun klachten over te brengen. De twee luitenants, die hiervoor worden aangewezen, nemen bij hun aankomst in Parijs de journalist Marat in de arm. De publicaties van Marat zorgen ervoor dat het ’Legioen der Germanen’ overal, waar het verschijnt verdacht is. Er ontstaat tumult en muiterij in het legioen en ten slotte wordt het ontbonden. De officieren worden als contrarevolutionairen gevangengezet. Harten gaat daarop weer terug naar het ’Bataafs legioen’ en wordt daar kwartiermeester-tresorier. Ook dit legioen, dat evenmin zuiver op de graat is, wordt ontbonden en Harten wordt ontslagen.

Wens vervuld

Harten keert in augustus 1795 weer terug in Holland. Daar is veel veranderd. De Fransen zijn er binnengetrokken en ze hebben er de vrijheidsboom geplant. Stadhouder Willem V is gevlucht naar Engeland, de Bataafse republiek is uitgeroepen en de geest van de revolutie viert hoogtij. Niets belet Harten meer om Frankrijk te verlaten. Hij is inmiddels getrouwd met Maria Theresia van Wijnsberghe, uit Brugge, en samen met zijn in 1794 in Reims (Frankrijk) geboren zoon Hermanus Cornelis vertrekken ze naar Nederland.

Zijn hoop, bij het leger aangesteld te worden, of anders een politiek ambt te krijgen, wordt niet vervuld. Een verzoek daarover heeft tot gevolg dat hij in oktober 1795 met pensioen wordt gestuurd in de rang van kapitein met een pensioen van 800 gulden per jaar.

Harten vraagt verlof om naar het buitenland te mogen vertrekken. Met zijn gezin trekt hij naar Brugge, waar een broer van zijn vrouw woont, die is daar dokter. Na enkele jaren in Brugge gewoond te hebben vertrekt hij naar Brabant, eerst naar Rijsbergen en later naar Nieuwkuijk. Van het hem toegewezen pensioen kan hij in Nieuwkuijk redelijk goed leven, maar hij wil echter nog graag iets bijverdienen. In 1806, na de troonsbestijging van koning Lodewijk Napoleon, vraagt hij aan de Minister van Oorlog vergunning tot het doen van werving.

Na de inlijving van Nederland bij Frankrijk in 1810 gaat zijn wens, om weer een betrekking te krijgen, eindelijk in vervulling. Terwijl het land gebukt gaat onder het juk van de Fransen wordt hij op 29 maart 1811 benoemd tot commissaris van politie in de gemeente Bergen op Zoom. Slechts enkele maanden heeft hij zijn functie uitgeoefend, want op 24 juli overlijdt hij daar al. Volgens de aangifte van Augustin Detrazegnies, organist, en Pierre Francois Vermeulen, particulier, is hij ‘s avonds om half elf in zijn woning in de Wouwsestraat overleden.

Bert Meijs

bmeijs@planet.nl