Henk Poelakker, woonachtig in Heusden, vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.
In een heldere nacht in mei 1976 rijden twee agenten in hun onopvallende dienstauto door de regio. De twee agenten zien nog licht branden in het café in de polder. Zeven bezoekers hebben het nog goed naar de zin. Ze krijgen te horen dat ze hun drankje nog op mogen drinken maar daarna afrekenen en wegwezen. “Maar heren, begrijp dan toch dat ik juist in die late uren een flinke omzet kan maken. Doe wat je niet laten kunt en geef me maar een bekeuring. Onder ons gezegd: de extra omzet in de nachtelijke uren is fors hoger dan jullie proces-verbaal.” Aldus de kroegbaas.
Diezelfde nacht is het volle maan en daardoor zien Brom en zijn collega al op verre afstand een auto midden in de polder onverlicht in de berm staan. Op gepaste afstand wordt de dienstauto stil gezet, lichten uit. Zij zien niet veel later een man een zak met afval legen in de berm van de weg. Een heterdaadje. Auto starten, licht aan en op naar Plaats Delict. Ze houden de man aan die verklaart: “Het huisvuil dat daar ligt is niet van mij hoor. Ik heb het daar niet neergegooid. Jullie moeten het maar bewijzen. Leugenaars! Faule Holländer!” De agenten gaan niet in discussie en zeggen hem toe dat hij een proces-verbaal tegemoet kan zien. Zij weten dat de rechter beëdigde agenten blindelings gelooft.
Het is al bijna ochtend als er via de mobilofoon een berichtje binnen komt. Meldkamer hier. Een burenruzie in de Kerkstraat. Nemen jullie een kijkje? De auto wordt gekeerd en niet veel later bellen de twee politiemensen aan op het genoemde adres. “Wat is er aan de hand”, vraagt Bromsnor. “Dus als ik het goed begrijp zijn jullie al jaren buren van elkaar. Het conflict gaat over deze vier eetkamer stoelen. Toch?” De buren kunnen niet anders dan ja-knikken. Brom vervolgt: “Een jaar geleden heeft u, meneer S. deze vier stoelen uitgeleend aan u, meneer N. De een dacht dat het om een gift ging terwijl meneer S. de overtuiging heeft dat het om lenen ging. Mensen toch, moeten we ruzie maken over vier oude stoelen? Zijn die stoelen het waard om elkaar als buren diep in de nacht te bedreigen? Speelt alcohol hier een rol? Ik meen wat te ruiken. Ik denk dat het hier om miscommunicatie gaat. Mijn collega en ik overleggen even.”
Als de agenten na twee minuten terug zijn, zitten de twee kemphanen met voorover gebogen hoofden op de stoelen. “Heren, wat is onze oplossing? Ten eerste gaan jullie als de wiedeweerga naar bed om weer nuchter te worden. Ten tweede worden de vier stoelen deze week nog opgehaald die we tijdelijk op het politiebureau stallen. In de tussentijd overleggen jullie met elkaar hoe dit opgelost moet worden. Zodra dat duidelijk is, kunnen jullie de stoelen terugkrijgen.”
Eenmaal terug in de auto zegt Bromsnor: “Ik acht de kans groot dat de mannen na het uitslapen van hun roes tot inkeer komen en als goede buren verder willen. Misschien mag meneer N. de stoelen zelfs wel houden. Wellicht kiezen ze voor allebei twee stoelen. Het zou me niets verbazen dat ze morgen bellen dat we de stoelen niet op hoeven te halen. Op naar onze bedjes want het was een lange nacht. Rijden maar.”
Naschrift: is dit de Rijdende Rechter in de jaren zeventig?