Henk Poelakker, woonachtig in Heusden, vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.

Het is 16 april 1964, een regenachtige dag. De heer Wilhelmus Johannes V. meldt zich bij Bromsnor op het politiebureau. “Ik kom aangifte doen tegen Kees H. die vorige week viezigheid met onze zoon van 12 jaar heeft uitgehaald.”

Oei, dat is nogal een aantijging. Daar moet Bromsnor eens even goed voor gaan zitten. De kantoorruimte van de adjudant is vrij. “Laten we daar even gaan zitten”, zegt Brom en wijst met zijn rechterhand de kamer aan. “Zal ik een kop koffie inschenken?” Wilhelmus schudt van nee. Hij steekt direct van wal nadat Bromsnor de deur achter zich heeft gesloten.

Wilhelmus: “De vader van Kees repareert schoenen die onze zoon op 7 april kon ophalen. Kees heeft onze zoon de woonkamer ingelokt en hem de bovenbroek uitgetrokken. Wat er precies gebeurd is, weet ik niet maar enkele dagen nadien (12 april) is er opnieuw iets smerigs gebeurd. Mijn vrouw en ik stonden op dat moment in ons café; ook Kees heb ik toen in het café gezien. Niet veel later gaat mijn vrouw naar onze woonkamer waar onze zoon roept: ‘Kees heeft het alweer gedaan’.”

Aan mama verteld

Bromsnor fietst samen met Wilhelmus naar het café en vraagt aan de moeder van het jochie wat er volgens haar gebeurd is. “Dat zal ik u vertellen. Vorige week was ik samen met onze zoon aan het afwassen. Opeens zegt hij: ’Ma, ik moet u iets vertellen maar ik durf het niet.’ Nadat ik hem gerustgesteld had, kwam het hoge woord eruit: viezigheid.”

Hoewel Bromsnor vermoedens heeft over de exacte toedracht, wil hij toch het kind horen. De volgende dag spreekt onze veldwachter met Herman, de 12-jarige zoon. Het wordt een vraag en antwoord gesprek. De jonge Herman kijkt Bromsnor niet aan. Schaamte. “Kees vroeg, toen ik de schoenen kwam ophalen, of ik hun nieuwe televisie wilde zien. Toen we in de woonkamer waren, trok hij mijn bovenbroek en onderbroek uit en duwde mij op de grond. Hij trok aan mijn pieletje. Ik durfde het niet aan mama te vertellen. Een paar dagen later was hij in het café. Het was druk en ik zat in onze woonkamer; daar kun je vanuit het café zo naar toe lopen via de wc. Ik schrok toen Kees opeens binnen kwam. Hij pakte mij weer bij mijn pieletje. Die avond heb ik het allemaal aan mama verteld bij de afwas.”

Slechte jongen

Tijd om Kees (32 jaar) als verdachte op te roepen. Het is dan 27 april. “Ik geef toe dat ik Herman in de woonkamer van het café bij zijn zak heb gegrepen, hij had toen zijn kleren aan. Toen hij zei niet doen, ben ik meteen gestopt. Ook heb ik Herman bij ons thuis, hij kwam schoenen brengen of ophalen, de broek uitgedaan, zijn ding bekeken en hem mijn ding laten zien. Hij moest van mij eraan trekken. Al snel was ‘het’ gebeurd en heb ik het ventje los gelaten. Ik schaam me, ik ben een slechte jongen maar weet niet waarom ik dit doe.”

Eerdere veroordeling

Bromsnor eindigt het verbaal met: Kees komt op mij over als een verstandelijk beperkte jongen. Vrienden heeft hij niet en hij woont nog bij zijn ouders. Kees staat onder behandeling van een zenuwarts. De reclassering voert volgens de vader van Kees regelmatig gesprekken met hem en dat omdat Kees eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld is.

Het complete verbaal gaat naar de rechtbank. Bromsnor hoopt dat Kees behalve straf ook hulp krijgt. En de jonge Herman? De kans is groot dat hij zonder hulp met deze afschuwelijke gebeurtenissen verder moet in het leven. Tja, het is 1964.