De Echo van het Zuiden meldt op 16 januari 1910: ’Vlijmen. Woensdag wapperde van de boterfabriek aan de ’De Vooruitgang’ de nationale driekleur ten teeken dat de werkzaamheden in dit bedrijf waren begonnen en daarmede de fabriekmatige zuivelbereiding hare intrede in onze gemeente gedaan had. Als directeur dezer inrichting treedt op de heer H. Hiemstra, wiens veeljarige werkzaamheid op dit gebied gegrond vertrouwen inboezemt dat de leiding der zaken bij hem in goede handen berust. Moge hij de fabriek tot grooten bloei brengen en mogen ook de veehouders, die nog niet aangesloten zijn en meenen hun belang te dienen, door de kat uit den boom te kijken, gaan inzien, dat de gewenschte bloei ook door hunnen medewerking zal bevorderd worden’.
De voorbereiding
In het begin van 1907 nam NCB (Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond) het initiatief voor de oprichting van een zuivelfabriek in Vlijmen. In enkele besprekingen werd door NCB-consulenten toelichting gegeven waarom een fabriek wenselijk was: tijdsbesparing voor de boeren door zelf niet meer te karnen (scheiden van de room uit de melk voor de roomboterproductie), meer boter uit de melk, zindelijkheid, steeds zwaardere eisen van de overheid aan de boterkwaliteit en veel hogere prijzen voor de boter. Maar veel boeren waren bevreesd om er aan te beginnen; er was een hardnekkige tegenkanting en slechts weinig boeren namen aanvankelijk deel, waardoor op de fabriek met handkarnen moest worden gestart.
De start van de fabriek
In 1909 kocht het bestuur een braakliggend perceel van 715 m2 op ‘De Akker’ van landbouwer Marinus van de Leur. Door architect Jan van Vlijmen werd een ontwerp gemaakt voor een gebouw van 9x11 m2 met ruimten voor de melkontvangst en de karnmolen. De melkontvangst was op een verhoogde vloer met bordes en daaronder was de boter- en pakkelder. De bouw werd op 27 mei 1909 aanbesteed en bouwbedrijf L. van Stokkum werd voor ƒ2850,- de bouw gegund. Per 1 januari 1910 werd H. Hiemstra, werkzaam bij melkfabriek ‘De Campina’ in Eindhoven, tot maart 1913 de directeur, toen P. van den Udenhout de nieuwe directeur werd.
Ondanks de aanvankelijke tegenstand kon G.R. van der Ven, bestuursvoorzitter en burgemeester, op de ledenvergadering van 15 februari 1911 over 1910 mededelen dat het aantal leden van 30 naar 100 gestegen was.
Ook dat in het begin dagelijks ongeveer 800 liter melk werd geleverd en op het jaareinde ruim 2000 liter. Totaal werd in 1910 46.272 liter melk verwerkt tot boter en ondermelk.
Al een jaar later werd besloten een stoommachine aan te schaffen voor de aandrijving van de karnmolen. Het bestuur liet aan de linkerzijde tegen de fabriek een nieuw ketelhuis met machinekamer bouwen. De machines werden geleverd door Gebr. Smulders te Tilburg.
De boeren waren inmiddels hoogst tevreden, daar de boter van de fabriek, sinds zij het Rijksmerk had, de hoogste prijs aan de botermijn behaalde, terwijl het verkoopfiliaal in de Lange Putstraat te
’s-Hertogenbosch, ook heel wat omzet realiseerde.
In 1925, M. van den Bosch was toen directeur, was er weer een uitbreiding aan de linkerzijde van het gebouw met een kolenhok, machinekamer en kantoor. Door schoorsteenbouwer H. Peters uit Breda werd een 18 meter hoge fabrieksschoorsteen gebouwd. In het bedrijf kwam ook een ruimte voor het plaatsen van een centrifuge.
Zilveren jubileum
Bij het jubileum in 1934 keek men terug. In het voorgaande jaar werd met 311 leden, die gemiddeld acht koeien hadden, 2.351.419 kg. melk aangevoerd en waaruit 84.215 kg. boter werd geproduceerd. Voorts werd 129.961 kg. melk en 939.044 liter ondermelk verkocht. Vanaf de oprichting tot en met 31 december 1933 werd 41.674.784 kg. melk ontvangen. Op 6 mei 1938 werd W. J. Kuijpers benoemd tot directeur en hij is dat tot de begin zestiger jaren gebleven.
De oorlogsperiode
In de oorlogsperiode had het bedrijf te kampen met problemen van velerlei aard. Er kwam een tekort aan allerlei hulpstoffen zoals brandstof, verpakking enz. Er werden talrijke verboden en geboden uitgevaardigd. Zo werd consumptiemelk gestandaardiseerd en gebracht op 2,5% vet. Men maakte op onzalige wijze kennis met de papieren rompslomp van boter- en melkvervoerbewijzen, botertoewijzingen en uitbetaling.
Na de oorlog
In 1945/46 werd enige tijd extra melk verwerkt voor de melkfabriek in Herpt i.v.m. de oorlogsschade van hun fabriek. In 1948 werd een programma opgesteld voor de bestrijding onder het vee van tuberculose, mond- en klauwzeer, mortus bang en runderhorselvlieg. Na 1953 waren alle melk leverende bedrijven tbc-vrij. In 1953 werd 2.566.118 kg. melk verwerkt en dat was in 1939 nog 2.786.808 kg.
Het einde
Al in de vijftiger jaren werd in de ledenvergadering besproken de activiteiten onder te brengen bij melkfabriek St. Jan in ’s-Hertogenbosch. Het grote probleem voor de fabriek was de landelijke afname van het roombotergebruik ten voordele van het margarineverbruik. Ten opzichte van 1938 was het verbruik gehalveerd. Een voorstel om samen te gaan met Drunen werd in de ledenvergadering van 1955 afgewezen. Ook in de vergadering van 1956 kwam dit op advies van de Brabantse Zuivelbond weer aan de orde, maar men wilde zelfstandig blijven. In dat jaar werd de boterproductie stopgezet en moest naar andere melkproducten gezocht worden. Op 20 april 1959 werd het gouden jubileum gevierd en de sprekers waren verheugd dat het bedrijf nog steeds zelfstandig was. Op 7 maart 1960 was het feest toen C. Berkelmans 50 jaar in dienst was. Berkelmans begon als 11-jarige jongen als ‘botermaker aan de Holsteinkarn’, toen het karnen van boter heel zwaar werk was. In een karn ging toen 150 pond boter. Toen in 1956 met de boterproductie gestopt werd ging met machinaal karnen in één karn 1400 pond boter. In 1963 ging het bedrijf over naar zuivelfabriek St. Jan in ’s-Hertogenbosch. Ook door de komst van melkmachines en gekoelde melktanks werd steeds meer melk door koelwagens van St. Jan opgehaald. De laatste jaren was J. van der Ven van St. Jan directeur. De activiteiten in Vlijmen werden gestopt en het gebouw werd in 1966 verkocht aan Veevoederfabriek Van Ruremonde.
Bart Beaard