Het is 1960. Ik ben zeven jaar en zit in de tweede klas bij een lieve juffrouw. Het is een spannende tijd op school want we praten nergens anders over dan over het bezoek van Sinterklaas aan onze school. Televisie hadden we niet en dus heb ik Sint slechts twee keer vanuit de verte gezien. De eerste keer kwam hij min of meer plotseling uit het gemeentehuis tevoorschijn. Ik zag iets roods met een lange baard en vooral veel zwarte Pieten. Sint stapte in een koets en maakte een rondtoer, weg was hij. De tweede keer dat ik hem dat jaar zag, was bij mijn opa en oma. Daar kwam Sint aan met de trein en ook nu was hij ver weg, een soort schim die zwaaide naar de luid zingende kindertjes. Thuis zag ik Sint of Piet niet maar ze waren wel degelijk geweest. Al een paar keer had ik mijn schoentje mogen zetten inclusief een oranje wortel die parmantig omhoog stak zodat het paard niet hoefde te zoeken. De eerste keer zat er iets van chocolade in mijn schoen; de tweede keer pepernoten en…er lag een roe bij de kachel. Was Piet die vergeten? Mocht ik die houden? Sjonge wat een vondst! Een echte roe. Wie had dat op school? Was het een cadeau voor mij? Hoe dan ook: die roe was het mooiste bezit van 1960. Er was een lichtroze veter om de roodachtige takjes gespannen. Wist ik veel dat het een oude veter uit het corset van mijn moeder was.

Hij komt

En daar kwam hij dan. We zongen en sprongen en waren ontzettend blij dat hij in een open auto (het was de Eend van een van de moeders) het schoolplein opreed. De rode mijter plus de goudgele staf staken een eindje boven het geopende dak uit. Twee levensgrote Pieten stapten als eersten uit en zwaaiden en zwierden met hun roe, precies in de maat van ’Zie ginds komt de stoomboot’. Er werden pepernoten gestrooid maar die raapte niemand op. In alle drukte werden die tot poeder vertrapt want alle kinderen wilden de Sint zien. Statig en nog stram van de reis kroop hij uit de Eend. De hoofdmeester begroette hem met een ferme handdruk en een brede glimlach. Niet veel later zaten we met bonkende hartjes in het klaslokaal.

Pluim

Eindelijk. Er werd gebonkt op de deur en geklopt op de ramen langs de gang. Daar stapte Sinterklaas onze klas binnen. Er werd opnieuw gestrooid en veel kinderen doken op de pepernoten. Ik wachtte af wat er ging gebeuren. Ieder kind mocht even bij de Goedheiligman komen. De Pieten waren erbij gaan zitten. Eén van hen kwam pal naast mij zitten. Oei, wat was hij groot. En ohlala, wat was hij zwart. Ik was bang, schoof een eindje op, keek schichtig naar opzij. Gevoelsmatig heb ik daar uren met een bang hartje gezeten tot ik eindelijk bij Sint mocht komen. Hij vertelde dat ik goed mijn best deed, dat ik prima kon lezen en dat ik een pluim verdiende. De enige pluim die ik kende was de pluim op de pet van het plaatselijke muziekkorps. Ik was verguld toen ik hoorde dat ik zo’n pluim zou krijgen. De hele ochtend heb ik gewacht maar wat denk je: geen pluim. Wat een feest. Eerst ‘urenlang’ vol angst naast een grote zwarte piet moeten zitten en dan een sinterklaas die iets belooft wat hij niet nakomt. Mijn geloof in de rode man met witte baard was behoorlijk geslonken.