Henk Poelakker vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.

1968. Op het bureau zit Herman P. in de verhoorkamer te wachten op Bromsnor. “Zo Herman, daar zijn we weer. Je bent inmiddels 20 jaar en nog altijd hebben we contact omdat je maar niet ophoudt met ‘stoute dingen’ te doen. Je hebt toch verkering in Apeldoorn? Ik had de hoop dat jouw meisje jou op het rechte pad kon houden. Wat is er gebeurd?”, vraagt Bromsnor.

Kreidler

“Ik werk tegenwoordig bij een groot bedrijf in campingartikelen. Op 14 juni jl. heb ik een snippermiddag genomen. Met het loonzakje in de binnenzak, ik verdien 89 gulden per week, wandel ik die middag door de naburige stad. Hier een biertje, daar een glaasje, bij een Chinees lekker wat gegeten, een verwendag. Bij het restaurant bel ik mijn meisje en vertel dat ik de volgende dag op bezoek kom. Tegen 24.00 uur ga ik op zoek naar een geschikte brommer om naar Apeldoorn te rijden. Mijn oog valt op een bromfiets, merk Kreidler. Een eenvoudige buit. Even later rijd ik in het donker weg maar helaas ….. er zit te weinig benzine in de tank. Bij een benzine-automaat tank ik voor drie gulden. Halverwege de reis naar Apeldoorn zie ik in een open loods in die zomernacht een busje staan. Wat een gelukkie, de sleutels zitten er nog in.”

Melk getapt

“Maar Herman, jij hebt toch helemaal geen rijbewijs?”, zegt Bromsnor. “Dat klopt”, zegt Herman. ”Maar rijden kan ik al heel lang. Het busje gestart en daar ga ik weer. Onderweg krijg ik motorpech, overal komt rook tevoorschijn. Ik ben toen snel een landweggetje ingereden, de motor uitgezet en achterin het busje gaan rusten, want de motor moest afkoelen. Verdorie, laat ik nou echt in slaap vallen, toch teveel gedronken? Het is een uur of acht in de ochtend als ik wakker word. De dop van de radiateur eraf gedraaid. Er zit nauwelijks nog koelwater in. Wat nu? In de verte zie ik melkbussen aan de kant van de weg staan en daar stuur ik het busje naar toe. Gelukkig staat de boerderij een flink eind van de weg af en kan ik rustig wat melk uit een melkbus tappen met een gevonden bierflesje. Lag achterin het busje. Melk in de radiateur, hoe verzin ik het. U raad het al, het probleem wordt er niet mee opgelost. Wel zie ik nog kans om de grote weg op te draaien, plankgas op weg naar mijn meisje.”

Veel rook

Bromsnor moet inwendig lachen. De kwajongen is goed beschouwd nog niks veranderd. “Was je meisje blij dat ze jou weer zag”, vraagt Bromsnor naar de bekende weg. “Zo ver ben ik niet gekomen. Zo’n 20 kilometer vóór Apeldoorn komt er enorm veel rook uit het busje. Vliegt het hele spul hier in de fik? De bus zet ik aan de kant, ik stap uit en loop met mijn duim omhoog langs de weg in de hoop op een lift. Na een kwartiertje lopen, hoor ik de sirene en zet ik het op een lopen. Te laat. Niet veel later zit ik in het politiebusje en beken ik alles. Wat moest ik anders?” Herman wordt opeens stil. Hij beseft dat de rechter niet mild zal oordelen. Celstraf en een boete zullen volgen. Snikkend vertelt hij het ergste: “Mijn meisje was zo kwaad dat ze me nooit meer wil zien. Wat nu?” Bromsnor heeft te doen met Herman ondanks zijn gedrag. Hij belooft dat hij erop toe zal zien dat hij Herman richting rechtbank gaat vergezellen.