Badhuis

Begin jaren ’60, ik moet een jaar of negen geweest zijn, kregen ook wij aardgas. Een peloton grondwerkers werd in de straat losgelaten en met verbazing keek ik als nieuwsgierig kereltje hoe die kerels de sleuf groeven. Een man of acht stond achter elkaar met de schop, bijna met de kop tegen de ander zijn kont. De eerste stak met één schep een tegel uit het trottoir, de tweede stak zijn schep één steek in het zand en liep door waarna nummer drie ook weer één steek zand schepte. Waar nu een minikraantje in no time een dergelijk klusje kan klaren, werkten daar stoere mannen in manchesterse werkbroeken zich in het zweet. Doel van die sleuf was het aardgas. Daar hadden we zelfs als kinderen lang naar uitgekeken. De kolenkachel kon de deur uit, net als het fornuis in de keuken. Nooit meer houtjes hakken, nooit meer kolen scheppen maar met één draai aan de knop werd het warm in huis. We kregen een vierpits gasstel. Koken leek opeens heel eenvoudig. Ik mocht van mijn ouders zelfstandig een eitje bakken en wat smaakte dat lekker. In de keuken werd een geiser geïnstalleerd: warm water uit de kraan, een weldaad. Er werd geboord in de huizen want er werd een warmwaterleiding vanuit de keuken naar de badcel (badkamer zou een te mooi woord zijn) aangelegd. Het was afgelopen met keteltjes warm water naar boven sjouwen als we in het lavet (een soort grote gootsteen in de badcel) gewassen werden.

Dweil aan een stok

In 1960 was mijn moeder dat gedoe met die keteltjes zo zat dat ze mijn zus en mij eenmaal per week naar het gemeentelijke badhuis stuurde. Een gebouw waar je op vrijdag en zaterdag onder de douche kon. Wat was dat heerlijk, wat een genot. Het was er altijd hartstikke druk en ook een beetje chaotisch want je mocht slechts een beperkte tijd van dat hokje met douche gebruik maken. Een meneer met een dweil aan een stok bonkte op hokje nummer drie als het te lang duurde: “Opschieten, de volgende staat te wachten.” Om geld te besparen, gingen mijn zus en ik op één kaartje tegelijk in een hokje. Dat maakte het douchen erg hectisch want met een noodvaart moest ik me uitkleden, zeepte zij mij in, sprong ik onder de warme waterstralen en moest ik me razendsnel afdrogen en weer aankleden. Snel het hokje uit en dat moest zuslief nog. In de tijd dat zij zich douchte, zat ik bij een vriendelijke mevrouw achter een loket: zij verkocht de kaartjes. Met natte haren en rode wangen klommen we weer op de fiets. Niet veel later zaten we gezellig bij de kolenkachel in de kamer een kopje thee te drinken. Na 1962 hoefde dat niet meer want toen konden we heerlijk thuis douchen in onze eigen badcel waar een petroleumkacheltje de ruimte een beetje warm hield. En hoewel het een ‘zeikstraaltje’ was, laafden we ons aan het ongelofelijke, aan onze eigen doucheruimte die je bijna badkamer durfde te noemen.