Een smederij of smidse was de werkplaats van een smid. Van oudsher had deze werkplaats een smidsvuur waar het te bewerken metalen object verhit kon worden, een aambeeld en een werkbank voor de bewerking van het smeedstuk. Ook vond men allerhande tangen van verschillende vorm om het gloeiende object vast te houden alsook een aantal hamers van verschillende vorm en gewicht. Het smidsvuur brandde door de steenkool en zuurstof, aangeblazen door een blaasbalg of ventilator, zodat het te besmeden metalen voorwerp tot over 1000 °C werd verhit. Vervolgens werd het voorwerp met een smidshamer op een aambeeld in de juiste vorm gebracht. Ook Drunen had vóór de oorlog enkele smederijen zoals die van Peerke van Delft, Jan van Delft, Wilhelm van Diem en Cees van Loon.
Peerke van Delft (1873-1951)
Het smidsvak leerde Peerke bij smid Jan de Gouw, die op Grotestaat 82 een smederij had. Peerke werd door zijn vader Tinus van jongs af aan daarin gestimuleerd. Tinus had een wagenmakerij waarvoor steeds meer ijzerwerk nodig was, dat in een smederij moest worden gemaakt. In 1895, op 22-jarige leeftijd, begon Peerke een eigen smederij op Grotestraat 75. Voor de wielen van de wagenmakerij maakte hij de voorgeschreven 9 centimeter brede velgrepen, de naafbanden en de asbussen. De velgrepen werden uit staven wel- of puddelijzer gewalst, in het smidsvuur verhit tot welhitte en tenslotte werden de uiteinden aan elkaar geweld. Dat was precisiewerk. Bij de achter de smederij gelegen sloot ‘De Eerste Dwerg’ was een werkplek waar de velgrepen met mutserds of takkenbossen heet gestookt werden. Als ze voldoende uitgezet waren, werden ze met draagijzers over de eikenhouten wielen gelegd. Dan werd het geheel in de sloot afgekoeld en kromp de velgreep zich vast om het wiel.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de smederij met hoefstal, waarin de paarden stonden tijdens het beslaan, gevorderd. In die tijd gebruikte het leger voornamelijk paarden voor het vervoer. Een groep ingekwartierde militairen kwamen hier hun paarden beslaan. In de smederij werd veel snijgereedschap gemaakt voor de boeren, als ploegen, eggen, spaden, schoffels, schoppen en rieken. In 1938 werd het bedrijf overgenomen door zijn zonen Tiny en Pieter, die aan de overzijde een nieuw bedrijf begonnen. Beiden waren in het bezit van het Rijksdiploma Hoefsmid. Onder Tiny’s zonen en kleinzonen groeide dit bedrijf uit tot het huidige installatiebedrijf ‘Van Delft Groep’ in Nieuwkuijk.
Jan van Delft (1883-1967)
In 1907 begon Jan een smederij bij zijn ouderlijk huis, Grotestraat 59/61. Zijn ouders hadden hier een café, een houtzagerij en een wagenmakerij. Het erachter liggende pand ‘Raaimakershoeve ‘ was ook hun bezit. Ook Jan had het smidsvak bij Jan de Gouw geleerd. In 1913 trouwde hij met Maria van Schijndel uit Baardwijk. Zij kochten van mevrouw Tielen, de weduwe van huisarts J. Tielen, het er tegenover liggende pand Grotestraat 50. In het koetshuis en de paardenstal kwam de smederij en aan de straatzijde een winkel voor kachels, fornuizen, potten en pannen. Al in 1914 beschikte het bedrijf over een veerhamer en een draaibank. Geleidelijk kwamen de zonen Frans, Jan en Theo in de zaak en werd de bedrijfsnaam J.M. van Delft & Zonen, zoals het nu nog is. Het bedrijf maakte voornamelijk smeedwerk voor hekken, poorten, lantaarns, leuningen, open haarden etc. Omstreeks 1930 werd ook begonnen met het maken stalen ramen. De volgende generaties zorgden voor de groei van het bedrijf naar het huidige complex op Industrieterrein Groenewoud en specialiseerde zich als gevelbouwer.
Wilhelm van Diem (1891-1977)
Vanaf zijn 11e jaar ging de in Heusden geboren jongeman het ambacht leren bij leermeester, hoef- en kachelsmid A. de Gouw aan de Oudheusdensche Poort in Heusden. In 1907 werd hij smidsknecht bij Lambertus de Bruijn in Genderen en vanaf 1910 bij Peerke van Delft in Drunen. Daar besloeg hij paarden en dat betekende de hoeven van de paarden bekappen, hoefijzers in de smederij pasmaken en deze aan de hoeven spijkeren. Ook maakte en repareerde hij kachelpijpen, plattebuiskachels en landbouwgereedschappen zoals zeisen en ploegen. Hij leerde velgrepen maken voor de wielen van boerenkarren. Aanvankelijk liep Wilhelm dagelijks vanaf zijn ouderlijke woning in de Heusdense Putterstraat naar Drunen. Later ging hij inwonen bij de broeders in de Stationsstraat. In 1917 werd Wilhelm machinist-onderhoudsmonteur bij de Coöperatieve Eerste Langstraatsche Stoomzuivelfabriek, ook wel Boterfabriek genaamd. Daar begon hij ’s-morgens om half vijf met aanmaken van het vuur van de stoomketel. Hij heeft er tot op zijn 68-jarige leeftijd gewerkt, ruim 40 jaar. Wilhelm woonde op Grotestraat 26 en in het achterste deel van zijn huis had hij een smederij, waar hij ’s-avonds en op zaterdag werkte. Er stond een hoefstal waarin paarden dikwijls ‘vierkant werden beslaan’ en moest er aan elk been een nieuwe hoef komen. Nieuwe plattebuiskachels maakte Wilhelm ‘met de hand’ en zonder tekening, gewoon op zijn gevoel. Na de oorlog maakte hij van gevonden granaathulzen: vazen, bedkruiken, asbakken, ganglampen en andere kunstwerken. Wilhelm werd tweemaal weduwnaar en voor de grafvelden van zijn echtgenotes smeedde hij prachtige kruizen en hekwerken.
Cees van Loon (1906-1966)
In 1931 begon hij zijn smederij achter het ouderlijk huis op Grotestraat 266. Het smidsvak had hij geleerd bij de Haarsteegse smid Dorus Boelen. Naast de smederij stond een hoefstal voor het beslaan van paarden. Veelal werden ook grote series nagels, ankers, gehengen en duimen gesmeed voor aannemers in de omgeving. Als eerste in Drunen kon hij autogeen lassen. Het benodigde acetyleengas kwam uit een carbidinrichting, waar
carbid met water werd gemengd. Cees trouwde in 1939 met Marie Klerks (1904-1992). De winkel werd uitgebreid. De smidsactiviteiten werden omstreeks 1960 gestopt. Het accent van de werkplaats richtte zich op de ondersteuning van de winkelactiviteiten, zoals verkoop van haarden, kachels, fietsen, bromfietsen, radio en tv en de ESSO-benzinepomp. In 1984 werd het winkelbedrijf beëindigd en sindsdien is er een Chinees restaurant gevestigd.
Bart Beaard