Anno 2024 vinden velen de weg naar De Voorste Venne in Drunen. Op cultureel gebied is er het hele jaar veel te beleven. Zelf noemt men zich graag De Huiskamer waar iedereen uit de gemeente Heusden welkom is. Regelmatig is er een film te zien. Met enige weemoed kijken we dit keer terug naar de bioscoop van lang geleden.

1960

Filmhelden. Wie kent ze niet? Oliver Hardy en Stan Laurel, bij velen beter bekend als de Dikke en de Dunne. Twee Amerikaanse filmacteurs, allebei geboren aan het eind van de 19e eeuw. Die twee begonnen hun carrière op het witte doek toen de film alleen nog bestond uit bewegend beeld. Geen geluid, de tijd van de zogeheten stomme film. In de jaren zestig van de vorige eeuw mocht ik af en toe naar een heuse bioscoop. De Dikke en de Dunne beleefden doldwaze avonturen met hun bolhoedjes op. Wat nu niet meer mag, deden zij constant: de camera inkijken. Voor 65 cent had je al net iets meer dan een nekkrampkaartje en was ik als jochie verbaasd over die enorme lichtstraal die het projectiescherm bescheen en waarin duizenden stofjes dwarrelden. De films die wij gepresenteerd kregen, hadden al wel geluid maar dat leek ergens van diep uit een kelder te komen. Maar wat gaf het, we waren een middagje uit, we lachten ons slap en het was gezellig en griezelig tegelijk in die donkere zaal.

Scheldwoorden

Al ver voordat de eigenlijke filmdag daar was, had ik me vergaapt aan de promotiefoto’s. Ik zag een auto die ontplofte, ik keek met verbazing naar twee stuntelende mannen die een piano een hele lange trap op naar boven brachten, zag die onnozele glimlach op dat stompzinnige gezicht van de Dunne. Op die zondagmiddag ging ik al vroeg op pad want ik wilde niet te laat komen. Tientallen jongens en meisjes stonden al te wachten. Eindelijk mochten we naar binnen, langzaam ging het licht uit en liet die enorme lichtstraal het Polygoon Journaal beginnen. Het maakte voor ons niet uit wat er getoond werd want het magische grote filmdoek met daarop bewegende mensen en de doffe geluiden zorgden voor vertier. Af en toe moest iemand naar de wc en ging een deur open wat zorgde voor teveel daglicht in de zaal. Dat kind kreeg zo ongeveer alle ons bekende scheldwoorden naar het hoofd. Met rode wangen en pijn in de kaken van het lachen stroomde de bioscoopzaal weer leeg. Onderweg stond ik stil bij de winkel waar de promotiefoto’s nog hingen. Die vier of vijf foto’s kwamen opeens tot leven. Je zag een stukje film weer voor je als je naar dat gezicht van de Dikke keek die net een slagroomtaart in zijn gezicht had gekregen. De volgende dag op school sprak je erover met je vriendjes en was het ‘hedde gij da ok gezien‘ niet van de lucht waarna we opnieuw proestten van het lachen.