In 1396 kreeg Paulus van Haastrecht, Heer van Loon op Zand (toen Venloon geheten), van Hertogin Johanna van Brabant toestemming voor de aanleg van een turfvaart vanaf zijn Heerlijkheid naar de stad ’s-Hertogenbosch. Dirk, zoon van Paulus, begon in 1396 met het graafwerk en voltooide het in 1420. In de zestiende eeuw voeren jaarlijks tussen de 1500 en 2000 turfpleiten naar de stad.

Dit duurde tot 1640, meer dan 200 jaar. Tijdens de hoogtijdagen van ’s-Hertogenbosch vormde turf de belangrijkste brandstof voor het verwarmen van huizen en voor bedrijven, zoals brouwerijen en bakkerijen. Na de ontginning is het hoogveengebied in Loon op Zand en Kaatsheuvel eeuwen achtergebleven als schrale heide. Dit in tegenstelling tot de Hollandse turfgraverij in het laagveengebied in Sprang-Capelle, ’s-Gravenmoer en in de Oostelijke Langstraat waar het slagenlandschap ontstond met de smalle weiden, sloten en elzenbomen. Het hoogveen is gevormd door neerslag en in de lucht aanwezige mineralen, laagveen is onder de waterspiegel gevormd.

Conflicten

De aanleg van de vaart was in 1396 weliswaar begonnen, maar de voortgang verliep moeizaam vanwege de onderhandelingen met de grondeigenaren op het traject, over de te heffen tol en over de aan te leggen bruggen. In 1420 was de vaart voltooid. Veel problemen waren er in Waalwijk. De heer van Waalwijk claimde de turfvaart in het Hoekske en ten zuiden van de Hei- of Meerdijk. Met de oprichting van een galg en later met een radbraak en de terechtstelling van enkele misdadigers, bewees Dirk dat het gebied zijn jurisdictie was. Vele conflicten volgden nog: in 1446-1461 met Baardwijk en omstreeks 1553 met Helvoirt. In tijden van droogte kon er niet gevaren worden en werd het transport met karren uitgevoerd over de smalle zandwegen. Er was dan veel minder aanvoer wat natuurlijk problemen gaf met de afnemers.

De ontginning

In het gebied, dat we nu kennen als Loon op Zand en Kaatsheuvel, werden turfvaarten gegraven die de turf uit grote velden afvoerden naar een overslagplaats. Vanaf hier ging het met de turfvaart naar Den Bosch. Men moest zuinig zijn op het water zodat de vaarten niet leegliepen, vandaar die sluizen. Het ging hier om hoogveen met hoofdzakelijk veenmos dat beter af te graven was dan het laag- of Hollandveen van Sprang en omgeving waar veel gebaggerd moest worden. In Kaatsheuvel e.o. liet men het land na de afgraving achter, onbruikbaar en alleen geschikt om van de heide bezems te maken en wat schapen te houden. Vandaar dat er na de turfwinning grote armoede ontstond en het dorp een haven werd voor vrijbuiters en gespuis.

De vaart en het varen

De turfvaart begon op een overslaglplaats, waar nu het Vaartkwartier en de Markt van Kaatsheuvel zijn, waar vanuit drie kanaaltjes de turf aangevoerd en verzameld werd. Vervolgens vanaf, richting Galgenwiel, via Plantloon bij Waalwijk, langs de Heidijk en door de Zeeg ten zuiden van Drunen en het Vlijmens Ven, via de Bossche Sloot richting de Dieze in Engelen en vandaar naar ’s-Hertogenbosch. De vaart was 24 kilometer lang. In ’s-Hertogenbosch was de bovenloop of hoogste punt en werd het water ingelaten. Het water in de vaart moest door sluizen op voldoende diepgang gehouden worden. Er waren veel sluizen vereist, zo ongeveer om de 800 meter. De turfvaart was één roede (5,75 meter) breed en vrij ondiep, zodat alleen platbodemvaartuigen, turfpleiten genaamd, er gebruik van konden maken. De turfpleit, die ongeveer 14 meter lang was, werd voortgetrokken door Brabers (turfarbeiders) die over de vaartkanten liepen.

Er werd in konvooien gevaren, die met ca. 25 pleiten 400 meter lang waren en het ging van sluis naar sluis. Afhankelijk van het weer en het aanbod van water deed men vijf dagen over het heen en weer varen vanaf Kaatsheuvel naar ’s-Hertogenbosch. De retourvracht was veelal stadsmest en die werd gebruikt ten behoeve van de ontginning van de verveende gronden.

De turfvaart ten einde

Op het einde van de 16e eeuw werd de turfwinning geleidelijk minder door belegeringen en doordat de moeren uitgeput raakten. In 1587 werd het Kasteel van Loon, van oorsprong uit de 14e eeuw, als eerste ingenomen door de Staatse troepen en twee maanden later heroverd door Spaansgezinden. Venloon had veel last van deze Spaanse troepen. Herhaaldelijk werden sluizen vernield, huizen verwoest en venen verbrand. Na het Beleg en de verovering van ’s-Hertogenbosch in 1629 raakte de turfwinning verder in onbruik. De benodigde turf werd voortaan overvloedig uit de Peel en Holland aangevoerd. Met grotere schepen kon de turf voor lagere prijzen over de Aa, Maas en Dieze aangevoerd worden, in plaats van door de moeizame aanvoer via de Loonse turfvaart. Ook kwam steenkool steeds meer in gebruik.

Herinneringen

In het Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen ligt aan de Waalwijkse kant het landgoed Plantloon. In het centrale punt van dit park ligt direct achter de boerderij en het houten landhuisje een brede sloot met stilstaand water. De ’Bossche sloot’ wordt hij genoemd, maar in werkelijkheid zijn het de restanten van de Loonse turfvaart of Oude Vaart.

In het Vlijmens Ven werd in 2015 voor het HOWABO-project (Hoogwateraanpak ’s-Hertogenbosch) ca. 45 centimeter fosfaatrijke grond afgegraven. Er werden delen van de turfvaart en enkele sluisjes gevonden. De restanten van een oud sluisje, dat de toestroom van water uit de Zandley regelde, werd door Provincie NoordBrabant en de Archeologische Werkgroep van HKK Onsenoort drooggelegd, beoordeeld en in kaart gebracht. De turfvaart werd in 2016 ook ‘zichtbaar’ gemaakt door het uitkijkplatform op de Heidijk in Vlijmen: ‘Het Turfschip’, een cortenstalen constructie in de vorm van een turfpleit.

Bart Beaard