Henk Poelakker woont in Heusden en vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.
Woningnood
De burgemeester heeft per brief, gericht aan de plaatselijke politie, laten weten dat de heer N. waarschijnlijk zonder vergunning zijn woning onderverhuurt. Het is februari 1962. De na-oorlogse woningnood houdt aan. Bromsnor krijgt op deze koude woensdagochtend de opdracht om ter plaatse poolshoogte te nemen. Bromsnor gaat achterom, roept ‘volk’ en ziet de heer des huizes al aankomen. “Luister heer N., ik kom kijken of u deze woning illegaal verhuurt.” De heer N. trekt lijkwit weg, nodigt de veldwachter uit om binnen te komen en biedt hem een stoel aan. “Tja, veldwachter, ik hoef u niet te vertellen hoe moeilijk het is om tegenwoordig woonruimte te vinden. Sedert 1 september van het vorige jaar, woont onze dochter met haar man bij ons in. We hebben vijf slaapkamers en twee daarvan worden door Louis en Geertruida bewoond. Zij betalen geen huur (dat betaal ik: 35 gulden per maand) maar zij dragen wel bij aan de kosten van elektriciteit, eten enz. Daarvoor betalen zij 35 gulden per week. Het klopt dat ik geen schriftelijke toestemming heb van de burgemeester om deze woning min of meer in tweeën te splitsen. Maar veldwachter, waar moeten mijn dochter en schoonzoon dan naar toe? Zegt u het maar………”
De lange arm
Bromsnor denkt terug aan de periode kort na zijn eigen huwelijk: 17 januari 1946. Na de feestavond, waar de gasten maximaal twee borreltjes konden bestellen omdat veel nog op de bon was, waren zijn vrouw en hij dolgelukkig met twee slaapkamers bij totaal onbekende mensen. Thans ziet hij ter plaatse wat woningnood inhoudt en kan hij begrijpen dat de heer N. een deel van zijn woning verhuurt aan zijn dochter en schoonzoon. Volgens de wet is het dan misschien onderverhuur maar je huis openstellen voor je kind, daar zit toch geen kwaad in? “Ik begrijp uw probleem maar kan op dit moment niet veel meer doen dan een proces-verbaal opmaken. U bent immers in overtreding. Ik kom spoedig bij u terug.”
Een gunst
Terug de kou in, op weg naar een van de grotere werkgevers van het dorp. Bromsnor kent de baas van de fabriek en vraagt om een gunst. Hij legt kort en bondig uit wat het probleem is en noemt het beroep van de onderhuurder: chauffeur. Wellicht is er behoefte aan een extra mannetje voor het transport en misschien is er daardoor woonruimte voor het jonge echtpaar. Het antwoord is bemoedigend: “We kunnen binnenkort een chauffeur goed gebruiken en kunnen over twee maanden tijdelijk voor huisvesting zorgen.” Dat is de eerste positieve stap. Met die boodschap gaat Bromsnor terug naar de ouders. Het jonge stel is enthousiast. De ouders zijn terughoudend want zij beseffen dat het een kwetsbare situatie blijft. “Tja, beste mensen, mooier dan dit kan ik het niet maken. Wel nog een tip: ga zo snel mogelijk naar uw woningbouwvereniging en probeer formeel te regelen dat uw kind met haar man bij u inwoont. En vraag vooral om enig begrip omdat u niet morgen al een woning heeft.”