Ik zat in de zesde klas van de lagere school, toen meneer Pastoor het klaslokaal in stapte en mij aanwees om misdienaar te worden. Je kon wel protesteren maar dat werd je niet in dank afgenomen door meneer Pastoor. Want volgens hem was het een voorrecht om misdienaar te worden.

De eerste mis die ik moest dienen, na een grondige oefenperiode, was de Paasmis. Nu was ik op die leeftijd niet zo fanatiek bezig met het geloof, maar het was toch wel indrukwekkend. Al die bloemen, de paarse kleden om de beelden en dan ook nog eens de vele kaarsen die branden.

De zaterdag voor Pasen was ik vroeg opgestaan. Ik had mijn snoeptrommeltje, die na al die dagen vasten tot de rand toe was gevuld, uit de kast gehaald om ermee naar de kerk toe te gaan. Van daaruit gingen alle kinderen met hun snoeptrommeltje in optocht naar het weeshuis waar de zusters de snoeptrommeltjes in ontvangst namen. Mijn moeder had mij overgehaald om mijn snoeptrommeltje aan de weeskinderen te geven.

Ik zag mijn snoeptrommeltje verdwijnen in de gretige handen van de zuster. Zes weken vasten was voor mij al een behoorlijke opgave. Maar om dan vervolgens mijn eigen oogst ook nog eens af te moeten staan, dat viel niet mee. Dit ondanks dat mijn moeder altijd zei: ”Je moet alles eerlijk delen jongen.”

Daar was ik het ook wel mee eens, maar nu had ik niks meer om te delen. Gelukkig had mijn moeder een mandje met wat chocolade eieren voor mij gekocht.

Op 1e paasdag mocht ik die pas opeten. Om zolang te moeten wachten, dat viel niet mee. Dus had ik stiekem een paaseitje ontdaan van het zilverpapier.

Ik at het chocolade paaseitje op, maakte van een papier een nieuw paaseitje, deed het zilverpapier er weer voorzichtig om heen en legde het eitje in het mandje. Wat heb ik die zaterdagmiddag voor Pasen, genoten van het chocolade paaseitje, met mijn mond vol warme, smeltende chocolade.

Op paasmorgen stond het mandje met de chocoladepaaseieren naast mijn ontbijtbordje. Na het ontbijt at ik meteen de chocolade eitjes op en deed het papieren propje in mijn broekzak.

Ik ben slechts een jaar misdienaar geweest, daarna wees meneer Pastoor weer andere kinderen aan om in de kerk te mogen dienen.

Jules Faber