Prins op het blauwe paard
Het is 1969, nu precies 55 jaar geleden. Ik word zestien en dat betekent voor mij een kantelpunt in mijn leven. Al zeker een jaar heb ik toegeleefd naar deze dag want ik mag voor het eerst formeel op mijn brommer rijden. Het is een blauwe Tomos met een hoog stuur. Zonder rijbewijs (was toen niet nodig) mag ik vanaf nu rondjes door het dorp rijden. Ik haal mijn fietsende klasgenoten richting school moeiteloos in en ik voel me met mijn zwartleren handschoentjes een prins op het blauwe paard. Ik hoef niet meer stiekem de brommer te starten om heimelijk in de brede brandgang achter ons huis te rijden. De steeds langer wordende haren wapperen als hippie-manen in de wind. Wat ben ik trots op mijn brommer die zonder het te beseffen mede mijn imago gaat bepalen. Jongens in het dorp die ik vaag kende, worden opeens mijn bromvrienden. We rijden rond de kerk, tuffen eventjes naar een ander dorp, parkeren de bromfiets bij een zwemgelegenheid. Tomos of Puch, twee brommers die voor de leek hetzelfde uiterlijk hebben. Puch lanceert eind jaren zestig een poster waarop twee verliefde pubers het tijdsbeeld bepalen: beiden lang haar, zij is zwaar opgemaakt, haarband, minirok. De poster siert met zijn grote afmeting (100 x 70 cm) een groot deel van een van mijn kamermuren.
Pakje shag als cadeau
Zestien jaar betekent ook dat ik niet meer stiekem hoef te roken. Pa gaf me op mijn verjaardag zelfs een pakje shag ten teken dat roken vanaf nu oké was. Mijn ouders moeten toch geweten hebben dat ik al veel eerder pafte want opeens wilde ik na het avondeten nog even de hond uitlaten, iets wat ik daarvoor nooit deed. Onderweg een sigaretje opsteken. Op schoolfeestjes delen vriend Bart en ik samen een pakje Gladstone; die sigaretjes waren niet te zwaar en dus kon je heel stoer inhaleren zonder dat je omviel. Een week na mijn verjaardag krijg ik een vriendinnetje. Wij passen qua uiterlijk helemaal in het tijdsbeeld van toen. Al snel noemen we het verkering en ik zet trots haar naam op mijn Tomos. Opeens zijn we welkom op verjaardagsfuifjes van min of meer onbekenden. We vermaken ons tussen jongeren die we nauwelijks kennen. Wat trouw betekent, besef ik maar half als dansende meiden zo maar opeens willen zoenen. De verkering wordt op de proef gesteld. Niet veel later is het uit. Pa zei het al eerder: “Jongen, als het gaat over meiden, geen hand vol maar een land vol.”