Wat voor de overledene het definitieve einde van het aardse bestaan is, is voor velen soms de start van een langdurige hobby. Of zoals er soms wordt gezegd er gaan er twee in de kist: de overledene in de doodskist en het bidprentje in een sigarenkistje bij de andere prentjes van overleden familieleden. Veel mensen zitten op een bepaald moment met een aantal (geërfde) bidprentjes in de hand en vragen zich af wie zijn dit? Of ze snappen de familieverhoudingen niet; meestal een voorzichtige stap in de richting van stamboom-onderzoek.

Korte geschiedenis

Het bidprentje is ontstaan uit het devotieprentje. Dit was een briefje van ongeveer hetzelfde formaat als een bidprentje met daarop een afbeelding (vaak van een heilige) en een tekst. In het begin van de zeventiende eeuw is het bidprentje ontstaan door beschrijving of bedrukken van de blanco achterzijde van het devotieprentje bij gelegenheid van een sterfgeval of een uitvaart.

De oudste exemplaren hebben meestal betrekking op priesters en geestelijke dochters of klopjes (ook wel kwezeltjes genoemd) te Haarlem. Tot 1730 waren het meestal handgeschreven prentjes, later gedrukte prentjes. Door verbetering van de druktechniek werd na 1850 het bidprentje voor bijna iedereen betaalbaar.

Techniek en tekst

De oudste prentjes werden met de hand beschreven. De eerste drukken zijn zeer eenvoudig en de tekst blijft tot 1770 hetzelfde: Bidt voor de ziel van zaliger. ..

Later wordt de tekst uitgebreid met bijbelse citaten, die een bepaald aspect van het leven van de overledene in het licht moest zetten. De vermelding R.I.P besluit de tekst. De afbeeldingen wijzen de op de vergankelijkheid van het leven. Later wordt steeds meer het portret van de overledene afgedrukt.

Na de tweede wereldoorlog wordt het steeds meer een gedachtenisprentje: 'ter nagedachtenis aan'.

Tot de eerste helft van de 20e eeuw bestond de tekst uit persoonsgegevens en een memoriam. De opsteller, veelal de koster, had citatenboekjes waaruit hij de tekst kon halen. Hieruit werd tekst geselecteerd om een memoriam te vervaardigen die leek te passen bij de dode.

Na 1945 wordt de tekst persoonlijker. Voortaan worden het karakter en deugden geschetst, het sterfbed komt meer ter sprake en is er meer aandacht voor de nabestaanden. In de jaren zestig volgen beroep en hobby’s, vooral het sterven is een belangrijk element geworden; het traditionele lijden heeft plaats gemaakt voor ziektebeeld, diagnose en ziektegeschiedenis, waarbij eenzaamheid en pijn niet altijd meer even geduldig wordt gedragen.

Genealogische bron

Bij de persoonlijke gegevens op het bidprentje staat het sterven centraal, vermeld wordt de dag en meestal de plaats van overlijden. Met de verbetering van de gezondheidszorg neemt ook het aantal vermeldingen van gast- en ziekenhuizen en bejaardenoorden toe. Dit kan een indicatie zijn voor de woonplaats. Op de meeste prentjes worden de geboorteplaats en geboortedatum vermeld. De exemplaren uit het begin van de vorige eeuw volstaan vaak met alleen de leeftijd. Verder wordt ook de partner vermeld met soms ook diens geboorte- en sterfdatum. Bij kinderen worden soms ook de namen van de ouders vermeld.

In de loop van de tijd, bij het moderniseren van de teksten, neemt het informatiegehalte van het bidprentje toe: een plotselinge dood of een langdurig ziekbed, in de bloei van het leven of op hoge leeftijd, een noodlottig ongeval of een slepende ziekte.

De nabestaanden worden in de oudere prentjes gemaand elkaar te steunen, een voorbeeld te nemen aan de overledene en voor hem of haar te bidden. Voor het gebed kunnen vaak aflaten worden verdiend.

Het bidprentje biedt behalve genealogische gegevens vaak informatie over de plaats die de dode in de maatschappij innam. Op het prentje worden dan de lidmaatschappen van en of meer religieuze verenigingen vermeld. De ouderen krijgen de eervolle vermeldingen (gouden jubilaris). Met het verlopen van georganiseerde devotieleven neemt op het bidprentje het aantal vermeldingen van hobby’s toe.

Al met al is het bidprentje een mooie bron voor genealogen, terwijl voor de verzamelaar zowel de voorkant als de achterkant een bron voor thematisch verzamelen kan zijn. Met de toename van de automatisering zijn de persoonsgegevens in ieder geval een mooie bron om allerlei databanken te vullen, die natuurlijk in toenemende mate ook op Internet beschikbaar komen.

Een voorbeeld over een genealogisch probleem is het volgende verhaal: Ik kreeg een simpele vraag van ene Wim Hollander. “Ik heb een politierapport, geschreven door de chefveldwachter van Vlijmen J. Hollander, dat rapport gaat over een moord gepleegd op Johanna Musch op 5 november 1910. Is er een bidprentje van deze Johanna Musch?”

De krant de Echo van het Zuiden levert niks op. In het gekregen politierapport staat toch echt 'vermoord Johanna Musch', en een van de daders is ter plekke door de veldwachter doodgeschoten. Ook in de burgerlijke stand is geen overlijden te vinden. Bij het beter lezen valt al snel op dat een aantal zaken niet kloppen. Het rapport is waarschijnlijk verzonnen. Maar wat is het werkelijk? Nog maar eens gezocht in het betreffende archief naar die stukken. Daar vind ik ik een aanstellingsbrief van Hollander. Het bewuste rapport zit daarbij. Het rapport is duidelijk een soort proefrapportage, pure fantasie dus.

Geen bidprentje dus. Het rapport was al in geuren en kleuren in het familiekrantje gepubliceerd. Men dacht zelfs, omdat men ook niks had kunnen vinden, dat een en ander in de doofpot was gestopt.

Kortom; soms zijn archiefstukken niet wat ze lijken en kan men, als men ze niet bekijkt in samenhang met andere stukken, aardig de mist ingaan.

Hollander is aangesteld, waarschijnlijk mede op grond van bovengenoemde (zeer mooi geschreven) rapportages, als veldwachter te Vlijmen met een jaarwedde van hfl. 475,-, kledinggeld hfl. 40,-.

Heeft iemand bidprentjes, rouwkaarten, geboortekaartsjes en dergelijke, gooi ze alstublieft niet weg. Jan de Haan verzamelt die al jaren en komt de prentjes bij u graag ophalen. Telf. 0416-375073

Bert Meijs

bmeijs@planet.nl