De gedeputeerden van de Hoog Mogenden, belast met de zaken van de Meierij van Den Bosch, zenden echter na overleg met enkele heren gecommitteerden uit de Raad van State, de kaart met het verzoekschrift van de hoofdman en dekens van het St. Jorisgilde naar de ontvanger der Domeinen van Brabant. Hij stuurt op 22 oktober 1790 de kaart naar de heer van Nieuwkuijk om van hem zijn opmerkingen te vernemen. Op 6 november stuurt de heer een antwoord naar de ontvanger, met zijn bezwaren op enkele artikelen van het reglement. Bovendien is hij boos, omdat men hem als heer van de heerlijkheid gepasseerd heeft, door de kaart aan de Hoog Mogenden ter goedkeuring te sturen zonder hem vooraf te raadplegen.

Gehekelde artikelen

Het meest gegriefd is hij over de artikelen 6, 14 en 19.

Het artikel 6 spreekt van gehouw- en getrouwheid van de leden van het gilde aan de Souverein (het hoogste gezag), en van respect aan de officier (drossaard) en de regenten in hun woonplaats. De heer blijft dus uitgezonderd en de ingezetenen, zo meent hij, zijn juist aan hem, naast de Souverein, achting en respect verschuldigd, en wel uit hoofde van de hoge, middelbare en lage jurisdictie die hem toebehoren, en zelfs nog méér eerbied dan aan de officier en de regenten die door de heer tot uitoefening zijn jurisdictie zijn aangesteld.

Artikel 14 is eveneens gemaakt om hem in zijne rechten te bekorten. Wie anders dan de heer of zijn plaatsvervanger komt het toe, de schutsboom te 'vrijen'. "Tijdens het leven van wijlen mijn vader", zo zegt de heer in zijn antwoord. "Heb ik meermalen in diens naam de boom 'gevrijd'. En onlangs op de 4 en 5 oktober, is dat in mijn naam gedaan door den Hoofdman der Schutterij, Paulus van der Aa."

Artikel 19 is voor de heer al niet minder grievend dan de twee voorgaande. In het vaandel van de schutterij waren geschilderd; het wapen der Hoog Mogenden als Hertog van Brabant, dat van het dorp, het zinnebeeld der Schutterij (St. Joris) en het wapen van baron van Malsen. In het concept artikel 19 staat als het ware een verbod voor de heer, om bij een eventueel vernieuwen van het vaandel in plaats van het wapen van baron van Malsen, zijn familiewapen daarin te laten schilderen.

Raad van State

In de genoemde drie artikelen is duidelijk het plan van de drossaard te zien. Hij wil bij het maken van de gildekaart voor het gilde St. Joris, de heer van Nieuwkuijk uit zijn rechten en gerechtigheden zetten en zichzelf meer gezag toekennen dan hem eigenlijk toekomt.

Aan de drossaard wordt om zijn mening gevraagd over de gemaakte aanmerkingen door Bernard Half-Wassenaer, aan dat verzoek geeft hij gedeeltelijk gehoor. Aangaande de klacht van de heer dat hem de kaart niet was getoond alvorens haar aan de Hoog Mogenden ter goedkeuring voor te leggen, zegt de drossaard dat de hoofdman en de dekens van de schutterij met het conceptplan bij de heer zijn geweest en dat deze met eigen hand correcties had aanbracht. Dit is echter niet juist, en dat bewijst de heer met een schrijven van de secretaris van Nieuwkuijk.

Wat het 'vrijen' van de schutsboom betreft, meent de drossaard dat hem alléén dit recht toekomt als onmiddellijke representant van de Souverein. En verder, dat in het jaar 1777 de schutterij St. Anna, eveneens te Nieuwkuijk gevestigd, een nieuwe kaart heeft gemaakt. Deze is ter goedkeuring aan de Staten-Generaal gepresenteerd, óók zonder voorkennis van de heer. Het 14e artikel daarvan luidt: 'Tijde van het schieten van den Konings of van den Prijsvogel, sal niemand moogen schieten, voordat den officier of desselfs gecommitteerde, in den naam van hun Hoog Mog. de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Neederlanden, als Hertog van Braband met een of meer scheuten den Boom gevrijd heeft.' Hierop was toen geen bezwaar van de heer gekomen.

De opmerking over het schilderen van het wapen van Bernard Half-Wassenaer, in het vaandel van de schutterij laat de drossaard onaangeroerd. Op 23 februari 1791 zendt de ontvanger der domeinen de klachten van de heer en de verdediging van de drossaard met een advies naar de Raad van State.

Artikel 6, met de bepaling dat de gildebroeders 'gehouw en getrouwheid aan de Souverein en respect aan de officier en de regenten van plaats schuldig zijn', keurt de ontvanger ook af. Vóór de officier behoort de heer genoemd worden, zegt hij, en hij verwijst naar de resolutie van Hun Hoogmogenden, van 19 maart 1787, waarbij iets dergelijks in een kaart van Valkenswaard ingevoegd werd. Artikel 5 luidt daar: 'Die welke tot meede Broeders ontfangen worden zullen moeten beloven de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, hunne Hooge overigheid gehouw en getrouw te zijn, en alle derzelver beveelen te zullen nakomen, en dat zij den Heer deezer Heerlijkheid, den Officier en Regenten in alle opzigten zullen respecteeren en behulpzaam zijn, enz.'

In artikel 6 van de kaart van Nieuwkuijk kan dan volgens de ontvanger worden ingelast: 'dat zij den r Heer, Officier en de Regenten hunner plaats zullen respecteeren.'

Aangaande het 'vrijen van den Schutsboom', beroept de heer zich met recht op de hoge, middelbare en lage jurisdictie. De drossaard zegt wel, dat hem alléén als representant van de Souverein dit toekomt, maar voegt er de reden niet bij, waarom het alléén aan de Souverein behoort. "Maar het komt mij voor, Edele mogende Heeren", zo gaat de ontvanger verder. "Dat het doen van voorschoten en het daardoor vrijen van de Boom, niets anders is, dan een geoorloofdheid en publieke authoriteit aan het vogelschieten bijzetten, ten einde die uitspanning niet door onbevoegde, op ongeschikte tijden willekeurig geschiede, en dan behoort het tot de Middelbare Jurisdictie, maar de grond van de sustenu (bewering), dat het een acte van souvereiniteit zou zijn, steunt daarop dat het vrijen van den Boom beduiden zou, een vrij gelei en abolitie (teniet doening) geeven aan allen die door dat vogelschieten een ander zouden kwetsen, doch indien iemand bij dat vogelschieten een ander moetwillig kwetstede zou hij zeeker niet vrij zijn van straf en zo hij het bij ongeluk deed, zou hij geen vrijgelei en abolitie krijgen, dan omdat hij de kwetsing hadde gedaan bij ongeluk, en in eene geoorloofde en met publieke authoriteit gesterkte uitspanning.”

Bert Meijs

bmeijs@planet.nl