Zinneloosheid

Lijneke Adriaanse van Beijnen is gehuwd met Adriaan Aertse Kipping en ze woont te Nieuwkuijk. Ze wordt geassisteerd door Maria van Dam, weduwe van Aert Hendriks Kipping, de moeder van genoemde Adriaan Kipping en verder door Dirk van Axel gehuwd met Antonet Aertse Kipping, een zuster van Adriaan Kipping. Ze verklaren dat Adriaan Aertse Kipping al geruime tijd last heeft van enige troebelingen in zijn hooft of hersenen. Hij vertelde telkens tegen Lijneke zijn vrouw dat er geen zaligheid voor hem was en dat hij eeuwig verdoemt zou blijven. Dit laatste heeft zeker bijna twee maanden geduurd, zonder enige beterschap, in tegendeel Adriaan Kippings ziekte begint te verergeren en is tot zinneloosheid (krankzinnigheid) overgeslagen. Lijneke durft niet langer alleen bij hem in het huis te blijven en ze heeft assistentie bij zich genomen. Kipping spreekt zelf over niets anders dan over zich te verdoen en zich de hals af te snijden. Enkele dagen geleden was hij nergens meer te vinden, zijn familie wist niet waar hij was. Hij was zoek, pas na lang zoeken is hij uit de middelsloot, achter het huis van Claas van Meerwijk gehaald, daar lag hij voorover. Had hij de intentie gehad zich te verdrinken? Zijn vrouw had hem intensief en lang in de gaten gehouden en ze had bemerkt dat hij allerlei snijgereedschap zoals bijlen en messen probeerde te bemachtigen. Samen met Dirk van Axel, en met assistentie van Adriaan van Meerwijk die te hulp was geroepen, hebben ze op 15 juli hem een mes, dat hij te pakken had gekregen, met grote moeite uit zijn handen weten te ontfutselen. Omdat de zinneloosheid nog verder toenam, en hij afgelopen nacht weer is weggelopen zonder dat men wist waar hij gebleven was, dacht zijn vrouw het ergste en dacht hem hier of daar verdronken in een sloot te vinden. Na lang zoeken is hij ten slotte gevonden in het est van Peter van den Brandt, is hij door Giel Willems van Es weer naar huis gebracht.

Zijn vrouw is na al die gebeurtenissen wanhopig en verdrietig. Na veelvuldig overleg met haar familie en die van hem hebben ze besloten dat het beter is dat Adriaan Kipping naar elders wordt overgebracht, om daar te met gods zegen te kunnen herstellen en genezen.

Op 20 juli 1744 krijgt ze daarom toestemming om haar naar een plaats te brengen waar hij door een zachte en minnelijke behandeling zal kunnen herstellen.

Adriaan Aertse Kipping is gedoopt op 9-11-1704 te Nieuwkuijk. Hij is voor 1746 overleden. Hij was gehuwd met Helena (Lijneke) van Beijnen, gedoopt 2-7-1712 te Nieuwkuijk en begraven 6-11-1760. Een zoon van Adriaan, Arnoldus heeft eveneens dezelfde ziekte gekregen als zijn vader, hij is in een inrichting in Geel overleden.

Gemeentewapen Nieuwkuijk.

Gemeentewapen Nieuwkuijk.

Onecht kind

Jan Hagemans, gegageerd (met pensioen) sergeant in het regiment van Lt. Generaal Kinschot verklaart het volgende:

Dat Willemijn Wernaers, nadat zij 6 weken met elkaar waren getrouwd (geh. op 7-2-1751 te Onsenoort), van een onecht kind in het kraambed is bevallen. Hij verklaart onder ede dat hij geen vader is van het kind, zelfs dat hij voor hij trouwde met Willemijn Wernaers nooit vleselijke conversatie heeft gehad.

Ruzie bij de herberg

Johan Frankensteijn, chirurgijn. heeft op verzoek van de drossaard, Jan Willemse van Engelen, wonend te Nieuwkuijk, verbonden. Jan is gewond op 4 plaatsen. Ten eerste een snee in het voorhoofd, met een lengte van 3 a 4 halve duim, en diep tot op het been van de hersenpan. De snee loopt verder door over de wenkbrauw en de rechter wang tot in de kin. De tweede wond in de rechter hand over de twee voorste kneukels, waarbij de zenuwen en pezen zijn geraakt. De derde wond in de linkerhand in de gewrichten over de arm, waarbij een tak van de slagader is geraakt. Deze wond had dodelijk kunnen zijn als hij niet tijdig was gestopt. Van Engelen verklaart op verzoek van de drossard dat hij gisteravond in de herberg van Jan Wouters van Es geweest is, waar meerdere personen aanwezig waren, waaronder Cornelis Senders, ruiter in een regiment in garnizoen in Friesland.

Genoemde Senders kwam de kamer binnen waarin het Gilde van St. Anna aan het teren was en hij weigerde vervolgens de kamer uit te gaan. Senders heeft daarover ruzie gemaakt met de aanwezige gildeleden. Van Engelen is, zonder erbij na te denken, naar buiten gegaan. Hij is daarbij gevolgd door Senders die hem direct aanviel met een mes in de hand. Van Engelen is daarbij achteruitlopend over een ashoop op zijn rug gevallen voor het huis van Jan van Esch, waardoor hij zich in het geheel niet meer kon verdedigen of ontwijken. Senders heeft toen hij op de grond lag de verwondingen toegebracht. De eveneens aanwezige Jan van der Smitsen, uit Haarsteeg, heeft hem naar de chirurgijn gebracht, en onderschrijft het bovenvermelde.

Plunderingen

In een bewaard gebleven brief van A.J. F. de Roy-Binckhorst worden gebeurtenissen beschreven tijdens de plundering van Den Bosch in november 1787. In zijn brief schrijft hij dat het huis van de Heer van Onsenoort (een patriot) geheel is geplunderd. Waar hij is, weet de Roy niet, zijn vrouw is met 2 kinderen bij een tante in Vught. Het betreft het huis van Bernard J. Half-Wassenaer. Zijn moeder is Joanna Everarda de Roy, een tante van de briefschrijver, vandaar dat hij Bernard noemt in zijn brief.

Aanhangers van de stadhouders tooiden zich met oranje en drongen die kleur ook op aan andersdenkenden. Dat ging vaak gepaard met rellen, afpersing en geweld. Andersom wisten de patriotten ook raad met pesterijen en dwang. Het dragen van oranje was tijdens de hoogtijdagen van het patriottisme tussen 1781 en 1787 verboden en wie toch tekenen van prinselijke aanhankelijkheid toonde stond bloot aan scheldpartijen of lijfelijk geweld. Pesterijen over en weer leidden in november 1787 tot plundering van ’s-Hertogenbosch door soldaten van het orangistisch gestemde Bossche garnizoen, maar ook burgers van Den Bosch namen deel aan de plunderingen, die met name gericht waren op de bezittingen van de patriotten, honderden huizen werden geplunderd.

Bert Meijs

bmeijs@planet.nl