Henk Poelakker, woonachtig in Heusden, vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.

Gekkenhuis

Ook Bromsnor vindt Cees een bijzondere man. Cees woont, samen met zijn vrouw en hun dochtertje van drie jaar, in hetzelfde huizenblok als de veldwachter. Anno 2024 zou je zeggen dat Cees minder begaafd is, een man met beperkingen. Hij is al meerdere keren vrijwillig opgenomen geweest en onderging zowel individuele- als groepstherapie. Mensen in het dorp praten wat minder eufemistisch en bestempelen Cees als een man die in het gekkenhuis thuis hoort.

Een snelle baby

Bromsnor maakt regelmatig een praatje met Cees. Gek is de bijna buurman niet maar met name als er een biertje teveel in gaat, kan hij merkwaardig reageren. Zo vertelde Cees aan Bromsnor in alle ernst dat hij wel heel vruchtbaar zaad heeft. “Luister veldwachter. U weet net zo goed als ik dat het normaal gesproken minimaal negen maanden duurt alvorens jouw kind geboren wordt. Bij ons is het heel wat sneller gegaan. We zijn drie jaar geleden getrouwd en wat denk je…….drie maanden later had ik al een kind. Knap hè?"

Tussen neus, snor en lippen

Een andere keer hoort Bromsnor hoe belangrijk Cees zich kan maken bij ‘vrienden’. Hij belde rond 20.00 naar zijn stamcafé met de vraag of men Snor al gezien had. Die avond heeft hij om het half uur naar het café gebeld, steeds met dezelfde vraag: heb je Snor al gezien? Rond 22.00 uur is hijzelf naar het café gegaan en vroeg of er nog voor hem gebeld was. De kastelein en bargasten reageerden direct, inclusief een vette knipoog met: "De telefoon heeft de hele avond roodgloeiend gestaan, steeds werd er gevraagd naar jou."

Psychiatrische inrichting

Op een donkere herfstdag in 1965 wordt Bromsnor bij de baas geroepen. “Luister Brom, ik heb gehoord dat je meer dan een oogje in het zeil houdt bij Cees T. Het is je bijna buurman. Zijn vrouw is hier al een paar keer geweest en zij maakt zich ernstig zorgen. Ze is bang dat haar man hun dochtertje Romy iets aandoet als hij weer zo’n negatieve bui heeft. In overleg met haar, huisarts en maatschappelijk werk, heb ik besloten dat Cees zondagochtend wordt opgehaald door de politie. Het papierwerk heb ik al gedaan. Normaal gesproken zou ik jou vragen om deze patiënt op te halen en naar de psychiatrische inrichting te brengen. Ik denk echter dat ik jou daar niet mee moet belasten, je staat te dichtbij Cees.” Bromsnor salueert en brengt zijn hand naar de politiepet. “Zoals u wilt. Ik hoop dat men in die inrichting veel voor hem kan betekenen.”

Opgejaagd wild

De baas van Bromsnor maakt een kapitale denkfout. Want wat gebeurt er op die bewuste zondagmorgen? De huisarts en maatschappelijk werk zijn nog maar net binnen bij Cees of daar komt het politiebusje compleet met sirene en zwaailicht de straat inrijden; dat trekt direct bekijks. Als de agent uitstapt, vliegt Cees het huis uit. Nog maar nauwelijks aangekleed vlucht hij de straat in. De dienstdoende agent is zich van geen kwaad bewust, stapt in het busje en rijdt achter Cees aan. Als opgejaagd wild verstopt hij zich achter een heg, rent in zijn ondergoed op blote voeten over straat. Dochter Romy huilt hysterisch op de arm van mama. Het kat en muisspel duurt nog geen vijf minuten maar lijkt uren te duren. Bromsnor ziet de manier van handelen van zijn collega met lede ogen aan. Hij stapt de voordeur uit en maant het busje tot stilstand, sirene en zwaailicht uit: ga a.u.b. terug naar het bureau. Met handgebaren dirigeert hij nieuwsgierigen naar binnen te gaan. Hij wandelt richting Cees die als een dier in nood schreeuwt en huilt. Gearmd gaan ze via de brandgang naar de achterzijde van de woning waar de huisarts, maatschappelijk werk, zijn echtgenote en dochtertje wachten. Eerst maar tot bedaren komen, aankleden en een kop koffie. De huisarts biedt aan om Cees in zijn auto weg te brengen naar de inrichting, samen met moeder en kind.