Henk Poelakker, woonachtig in Heusden, vond na het overlijden van zijn vader (1920-2011) kopieën van processen-verbaal uit lang vervlogen tijden toen ‘Vader Bromsnor’ werkzaam was bij de Rijkspolitie. Die vondst werd een inspiratiebron om verhalen te schrijven.
Steenkoud
Bromsnor heeft een lijfspreuk en die luidt: door te bekennen word je niet gemakkelijk vrij gesproken. Een verdachte die geen idee heeft wie die moord heeft gepleegd, maakt het de rechter een stuk moeilijker dan iemand die zegt dat hij het misdrijf heeft begaan.
Het is februari 1963. Steenkoud. Sloten, beken en zelfs rivieren zijn dicht gevroren. Mens en dier hebben het zwaar. Voor de dieren is voedsel vinden extra lastig en dat geldt met name voor watervogels als eenden, zwanen en ganzen. De Minister van Landbouw en Visserij heeft een maand geleden afgekondigd dat er juist nu niet gejaagd mag worden op deze watervogels.
Jachtgeweer
Drie veldwachters waaronder Bromsnor trekken een tip na dat een zekere Frans D. juist nu illegaal ganzen zou schieten. Zij gaan met z’n drieën naar de boerderij van Frans (78 jaar). In zijn boerderij wonen nog vier zoons. Met een huiszoekingsbevel in de hand, gaan de twee veldwachters de boerderij binnen. Bromsnor krijgt de taak om buiten op het erf wat rond te snuffelen. Al snel vindt hij achter de kippenschuur afgesneden vleugels alsmede enkele losse koppen en poten van vermoedelijk ganzen. De twee dienders die binnen zijn treffen in de keuken een grote emmer met ‘rood water’ waar mogelijk geslachte ganzen in zitten. Bromsnor komt inmiddels ook naar binnen, vertelt hardop wat hij heeft aangetroffen. “U heeft een jachtgeweer?”, zo is zijn vraag. De boer pakt zijn dubbelloops geweer, kaliber 16. Bromsnor snuffelt ogenschijnlijk als een professional aan de loop en constateert dat er kort tevoren met het geweer is geschoten.
Divan
In de woonkamer zitten de vier zoons van Frans en alle vier verklaren ze: “Wij weten niets van gedode ganzen, ook hebben wij niet geschoten met het geweer. Ondanks dat we thuis waren, hebben we niets gehoord of gezien. Wie die emmer met ‘rood water’ in de keuken heeft gezet, is ook voor ons een raadsel.” Ook boer Frans ontkent in alle toonaarden dat hij iets te maken heeft met een illegale jacht- en/of slachtpartij. “Het geweer heeft de hele dag achter de divan gestaan. Ik begrijp niet dat de loop naar kruit ruikt.”
Voldoende bewijs?
De veldwachters zijn ervan overtuigd dat hier een leugenachtig stel zit dat glashard beweert nergens van af te weten. Het geweer en de gedode dieren alsmede de koppen, vleugels en poten worden in beslag genomen. Later zou blijken dat de officier van justitie aangeeft de koppen enz. te vernietigen. Wat niet in hun voordeel van de verdachten spreekt is het volgende: op het erf van boer Frans zijn tientallen poten en koppen van ganzen en eenden gevonden. Het is aannemelijk dat de dieren, op zoek naar open water, een gemakkelijke prooi waren voor Frans. Ook blijken de zoons eerder gepakt te zijn toen zij zonder vergunning een radio-uitzending vanuit de boerderij maakten. Ook toen ontkenden zij iets met die geheime zender te maken hebben, ondanks dat de politie de mannen op heterdaad betrapte. Eén van de zoons is afgelopen herfst aangehouden op schennis van de eerbaarheid. In gewoon Nederlands: hij kon het in het bos niet laten om zijn piemel aan voorbij fietsende meisjes en dames te laten zien. Ook toen was er 100% ontkenning. Kortom: alles wijst erop dat boer Frans en zijn zoons goed fout zitten. De vraag is echter of de rechter vindt dat er voldoende bewijs is om de mannen te veroordelen. Overigens: boer Frans ziet liever een fikse bekeuring dan een gang naar de Kantonrechter. Daarin gaan de veldwachters niet met hem mee.