Geld werd opgezopen

Ooit waren er geen supermarkten, geen mobiele telefoons en nauwelijks auto’s. Bijna niet voor te stellen. Hoe ons dorp er zo’n 100 jaar geleden uit zag, kunnen we zien op oude en vaak vergeelde foto’s. De schoolplaten die rond 1920 in de klassen hingen, de tekeningen in leesboekjes gemaakt door Cornelis Jetses (1873-1955), geven ons een mooi inkijkje. De wereld die aan kinderen werd getoond, was vooral een vredige wereld. Jongens en meisjes speelden gezellig met elkaar, grote mensen waren aardig en mama’s waren altijd thuis. De keerzijde van dat zoete leven was dat mensen keihard moesten werken. Op het land, in de schoenfabriek, in de bouw enz. Lange dagen en zes dagen in de week aan het werk was in die tijd heel normaal. Met de hoed of pet in de hand was je nederig naar je baas. Je mocht blij zijn dat je werk had. Velen woonden in krotwoningen, muffe kelders of in plaggenhutten op de hei. Vader moest de kost verdienen maar meer dan eens zoop hij het zuur verdiende geld op in het café. Maar in de leesboekjes en op schoolplaten werd ook die harde wereld op nostalgische wijze weer gegeven.

In de winkel

Twee kinderen komen in de kruidenierswinkel en zijn direct aan de beurt. Van moeder hebben ze een briefje meegekregen waarop de gewenste boodschappen staan. De winkelier is blij met hun komst want in het dorp zijn er meer van dit soort winkels: de concurrentie is groot. Zo ongeveer alles wat hij te koop aanbiedt, staat achter hem in de kasten. Elke ochtend staat hij extra vroeg op om de potten met bruine bonen, suiker, zout enz. weer bij te vullen. “Goedemorgen jongelui, wat mag het wezen?” De kinderen zijn van goede komaf. Ze dragen nette kleren en mooi gepoetste schoenen. Onderweg naar de winkel hebben ze slechts één auto gezien. Ze zien andere kinderen met hun hoepel spelen. Hee, daar zijn ze gezellig aan het knikkeren. De groenteman brengt met paard en wagen zijn waren aan de man. “Dag meneer De Vries, wij hebben van moeder een briefje meegekregen. Zal ik het opnoemen? Een pond erwten voor de snert.” Meneer De Vries draait zich om, pakt de pot waar de erwten in zitten, haalt het deksel van de pot en vult met een klein schepje een bruine zak. Hij zet deze op de weegschaal en weet dan hoeveel de erwten moeten kosten. Zo werkt hij stapje voor stapje het briefje van moeder af. Inmiddels zijn er ook andere mensen in de winkel gekomen die netjes op hun beurt wachten. De kinderen horen de moeders met elkaar praten. “Heb je het gehoord? Bij Kee is vannacht het achtste kind geboren. Och, wat een zorg. En wist je dat de kippen van boer Fransen van de leg zijn doordat er een vos in het hok is geweest?”

Koffie

Op de toonbank staat een groot rood wiel. Daarmee worden de koffiebonen gemalen. De oude handen van de winkelier pakken alle boodschappen in de tas van de kinderen. “Zal ik het opschrijven?” Hij bedoelt daarmee dat de kinderen de boodschappen nu niet hoeven te betalen. Dat zal moeder morgen of overmorgen doen als ze zelf naar de winkel komt. In een groot boek schrijft de winkelier 3 gulden en 45 cent bij de familie Janssen (met twee essen). Meneer De Vries pakt een pot met daarin heerlijke snoepjes. Voor elk van de kinderen legt hij een heerlijke drop op de toonbank. “Tot ziens en groeten aan jullie mama.” De kinderen dragen de zware tas met z’n tweetjes en zeggen met volle mond: “Dankuwel meneer De Vries. Tot de volgende keer.”