Jan van der Meijden (1932) neemt ons mee naar oktober-november 1944. Jan is dan 12 jaar en groeit op in een gezin met drie kinderen. Op de plek waar hij thans woont, grenzend aan de Drunense Duinen, is hij geboren en getogen. De langste tijd van zijn arbeidzaam leven heeft hij beleefd bij Lips-Alcoa in Drunen. Later kreeg hij een prachtige baan als bos- en milieuwachter bij onder andere de gemeente Helvoirt. Hij prijst zich gelukkig met twee dochters, zes kleinkinderen en drie achterkleinkinderen. Zijn partner ontgaat de vreugde van het oma-zijn; ze wordt verzorgd in zorgcentrum Eikendonk in Waalwijk.
Door Henk Poelakker
Geen school
Terug naar de Tweede Wereldoorlog. De 92-jarige Jan vertelt: “Giersbergen bestond in die tijd voornamelijk uit kleine boerderijen waar het sappelen was op de droge en onvruchtbare zandgrond. Het gezin van mijn ouders past in het hokje van burgers met een vast inkomen. Armoede hebben wij niet gekend. Destijds woonden hier een kleine zeventig mensen. Als jongen ging ik naar de katholieke jongensschool in Drunen. Tussen de middag mocht ik mijn boterhammen opeten bij de familie De Hart, vooraan in de Torenstraat. Na de zomervakantie van 1944 ben ik niet meer naar school geweest. Het was én gevaarlijk én de Duitsers gebruikten de gebouwen van de jongensschool in de Stationsstraat als commandopost en opslagruimte voor voedsel, kleding enz.”
De 92-jarige Jan van der Meijden. (Foto: Henk Poelakker)
Evacueren
Jan, die oogt als een kwieke tachtiger, gaat in gedachten terug naar eind oktober 1944. “De naderende Schotse troepen denken dat Drunen uit zijn voegen barst met 3.500 Duitsers. Dat blijken er later ‘slechts’ een paar honderd te zijn. Vanuit de kerktoren in Drunen werd het gebied ten zuiden van het Afwateringskanaal geobserveerd door Duitse soldaten. Vandaar dat de toren voortdurend door de Schotse soldaten werd beschoten. Dat Duitse bolwerk moest kapot geschoten worden met als gevolg constante beschietingen richting Drunen. Op Giersbergen wordt het te gevaarlijk en op bevel van de Duitsers moeten alle inwoners evacueren naar Drunen. Ik zie nog die brutale en strenge SS-officier voor me. Geen discussie, geen medelijden maar weg hier want jullie geallieerde vrienden gaan heel Giersbergen in puin schieten. Volgens mij bleef één iemand in Giersbergen achter: Tinus van Helvoirt. Hij heeft het loslopend vee zo goed en kwaad als mogelijk verzorgd. De bruggen over het Drongelens kanaal zijn dan nog in tact. Na onze evacuatie gaan die alsnog de lucht in. Wat mag en kun je meenemen? Een tas met kleding, een koffer met wat eten, een fiets. Wij vinden als gezin een veilig heenkomen in een van de schuilkelders van Jo Vissers. De Joodse meisjes, die bij onze buren ondergedoken zaten, zijn net zo stil vertrokken als dat ze bij ons aanklopten en ze zijn toen ondergedoken in het huisje op het Witmeer vlakbij de boerderij De Klinkaert.”
Trommelvuur
Voor een puber van twaalf jaar was de oorlog een tijd vol spanning, meer zoiets als in een jongensboek. “Eenmaal in Drunen aangekomen, was het daar een drukte van belang. Als jochies hielden we op onze manier de Duitsers in de gaten. We keken vreemd op van soldaten in camouflagepakken. Bakker Van Dommelen (in de Torenstraat) bakte ondanks de dreigingen elke dag door in de oorlog. Als ik met vader brood moest halen, liep je een meter of tien-twintig om vervolgens snel in een schuttersputje te schuilen. Begin november werd het schieten op Drunen heviger en intenser. Dat zogeheten trommelvuur hield maar niet op. De kerk en de toren moesten er aan geloven. Bij dat onophoudelijke schieten zijn helaas ook burgers omgekomen en dat met de bevrijding in zicht! In de vroege avond van 4 november was Drunen bevrijd en daarmee ook Giersbergen. Ondanks dat de bruggen over het Drongelens Kanaal opgeblazen waren, konden we over een soort loopplank die over bootjes lag, de volgende ochtend terug naar huis.
De oorlog is nog niet voorbij
Aan tafel zit ook heemkundige Bart Beaard die vraagt of Jan zich kan herinneren dat er drie dode Duitsers op het erf van het huis van Bart Smits in dekens gewikkeld lagen. Het antwoord is kort en bondig: nee, maar wel dat er een Duitser begraven was in een schuttersputje bij Van Rooij op Giersbergen. De Schotten gingen verder naar Heusden waar ze een verwoeste stad aantroffen. Van de bevrijders kregen ze soep, chocola en dekens. De beschietingen gingen door. Vooral de V1 was een zeer gevaarlijk en onbemand vliegtuig met springstof aan boord. Vanuit het oosten van het land werden deze richting Antwerpen gestuurd maar menigmaal viel er eentje in de Duinen of erger, tussen huizen. Bart vult aan dat er dagelijks tussen de 80 en 100 van deze levensgevaarlijke vliegende bommen overkwamen.
Historicus Barte Beaard gaat graag bij Jan te rade.
Spannend tijden
Jan moet glimlachen als hij de vraag hoort over honger. “Hier op het platteland hebben we geen honger geleden. Mijn vader stroopte in de oorlog graag een haas of konijn: smullen! Misschien heb ik van dat jachtgevoel wel iets geërfd want ik mocht destijds als jongen vaak met vader mee de bossen in. Op een dag gaat er vlak voor onze voeten een met mos begroeid luik open: onderduikers in een zelf gegraven hol. Op een andere stropersdag belandden we middenin een bivak van Engelse militairen, afkomstig van verdwaalde zweefvliegtuigen. Dat soort vliegtuigen werden ingezet tijdens de Slag om Arnhem. Omdat we beloofden niets tegen wie dan ook te zeggen over ‘onze vondst’ mochten we gaan. ’s Nachts kwamen geallieerde vliegtuigen over, vol met bommen bestemd voor Duitsland. Er is toen een keer een vliegtuig vlakbij ons neergestort, nabij de Fellenoord. Als jongen voelde ik de angst wel heel dichtbij komen. Toen het zogeheten trommelvuur begon en de kogels om ons heen vlogen, vond ik het heel spannend en dacht ik dat we de oorlog niet zouden overleven. Gelukkig werden we snel daarna bevrijd en konden we terug naar huis. De meeste boerderijen en woningen stonden overeind maar wel compleet leeggeroofd. Vermoedelijk door zuidelijk wonende burgers want wat moet een militair met een stoel, servies, schilderij enz.? Als kwajongens vonden we her en der in de Duinen munitie, granaathulzen en zelfs een verrekijker. Ach man, dat waren voor ons gouden tijden. In het bos hadden we een hut gebouwd waarin we onze vondsten bewaarden. Vrije vogels waren we ondanks dat de oorlog nog niet voorbij was. Een Duits geweer vonden we achter een schuur, geladen en wel. Daarmee hebben we nog weken geschoten, zelfs een keer op een laagvliegende V1. We kenden als jongens toen geen gevaar. Het geweer verstopten we iedere dag onder bladeren maar op een voor ons slechte dag, was het weg. Jammer maar helaas. Maar nu komt het: zestig jaar later vertel ik dit aan mijn kleinzoon. Hij zei: “Opa, je hebt toch een metaaldetector. Weet je nog ongeveer waar jullie dat geweer verstopten?” Jan: “Geloof het of niet maar al zoekend vonden we het Duitse geweer met een dikke roestlaag erop, totaal onbruikbaar. Geweldige vondst.”