Ons land krabbelde na de Tweede Wereldoorlog langzaam maar zeker op. De regering stimuleerde met hulp van veel geld uit Amerika (lees: Marshallhulp) de economie. Kapot gebombardeerde huizen, fabrieken, bruggen en wegen moesten snel worden hersteld. In sneltreinvaart werden rijen met huizen in nieuwe straten uit de grond gestampt. Wie had er een auto? Wie had er een koelkast? Wie ging op vakantie? Aan de deur kwam de groenteman met paard en wagen, net als de kolenboer. In de winkel werd je bediend door een vriendelijke meneer of mevrouw. Niks zelf pakken. Jij zei wat je nodig had en van achter de toonbank werd de koffie, de thee, de boter enz. één voor één gepakt totdat je tas vol zat. Bij de slager hing het halve varken nog aan de haak en werd er ter plaatse het gehakt gedraaid. Terugkijkend naar die tijd zeggen we nostalgisch: wat was het gezellig.
Trico Traco
Langzaam maar zeker kreeg ook de gewone man het wat beter. Wij kregen in 1963 zelfs een heuse auto. Met het land ging het zo goed dat we zelfs extra handen nodig hadden. Vanuit Italië en Spanje werden gastarbeiders gehaald die in onze fabrieken en kassen en op scheepswerven aan de slag konden. Jongens nog, van een jaar of achttien, ze werden in half versleten hotels en pensions ingekwartierd. Omdat ze vaak in ploegendiensten werkten, waren er overdag altijd wel een paar van die gasten die bij ons schoolplein kwamen kijken. We leerden al snel enkele woordjes. Si was ja, no was nee, ijsje was gelato en fiets was bicicletta. Dat was over en weer lachen en het duurde niet lang of we leerden wat zoenen was (bacio) en zelfs wat seks was. Als jochies wisten we nauwelijks waarover we het hadden maar alleen het woord uitspreken was voldoende voor hilariteit. Trico Traco zou de vertaling zijn van dat, van jeweetwel en in de klas fluisterden we de nieuw geleerde woordjes naar elkaar. Vreemd genoeg kan ik dik zestig jaar later de vertaling van trico traco nergens vinden dus ik vermoed dat de mannen ons destijds flink voor de gek gehouden hebben.
De meiden in het dorp hadden de jongens ook ontdekt en al snel ontstonden er verkeringen. Zonder inburgeringscursus vonden die eerste gastarbeiders hun weg en andersom leerden wij pizza’s eten, kregen we regelmatig macaroni en ‘wisten’ we wat trico traco was. Later kwamen er werkers uit Joegoslavië en nog weer later uit Turkije en Marokko.