Een kerstverhaal

Door Marlene Lunter

Ik houd veel van mijn ouders, maar familieziek zijn ze niet. De ouders van mijn vader heb ik nooit gekend, dus je zou denken dat we vaak naar opa en oma van moederskant zouden gaan. Maar niks, hoor. Hoe lang is het nu geleden dat we bij ze op bezoek zijn geweest?

Pa vindt het altijd een goed idee als ik het voorstel. Ma’s reactie is ook altijd hetzelfde: “Ze wonen te ver weg” en “We hebben het zo druk”. Als ik dan afdruip, roept ma me iets na van: “Binnenkort”.

Ik ben er klaar mee. Ik heb een goed voornemen gemaakt. Daar hoeft het geen Nieuwjaar voor te zijn volgens onze maatschappijdocent. Ik bel opa en oma tien dagen voor kerst op.

Oma klinkt blij verrast. “Jongen,” tettert ze in mijn oor.

Ik leg de telefoon voor me neer. Opa mengt zich met zijn hoge stem ook in het gesprek. We spreken af dat wij op tweede kerstdag naar ze toe gaan.

“Weten je ouders dat?” vraagt oma.

“Natuurlijk,” zeg ik met ietsepietsie verontwaardiging in mijn stem.

Op eerste kerstdag zitten we met zijn drieën te bouillon fonduen. Ma heeft echt overal aan gedacht, vooral aan mij, maar ik ben dan ook hun enige kind. Er zijn veel groentes, nepgehaktballetjes en vegetarische kip. Goed bedoeld van haar, maar ik zit echt niet te wachten op namaakproducten van juist dat product dat ik wil vermijden.

“Morgen maken we een reisje,” kondig ik aan. “De trein vertrekt om tien uur.” Ik toon de treinkaartjes op mijn telefoon. Mijn ouders zijn zo verrast dat het ze ontgaat waar de reis heen gaat. “De bestemming is nog geheim,” zeg ik op hun vragen.

“Kunnen we niet met de auto?” Ma prikt een stukje echt vlees uit de bouillon en blaast er op. Stomend vocht druppelt bijna op haar kerstrode mouw.

“Laat die jongen toch,” zegt pa. “Hij wil de wereld redden.” Tevreden vist hij een gehaktbal uit de fonduepan en doopt hem in een tomatenketchupachtig sausje.

In de stationshal is een grote kerstboom opgetuigd en er klinkt mierzoete kerstmuziek. De trein is gewoon zijn saaie zelf. De wereldverbeteraars zijn kennelijk elders, want we hoeven niet te vechten voor een zitplaats. Gelukkig maar, ma zou waarschijnlijk meteen rechtsomkeer maken als ze moest staan. We strijken neer op twee banken tegenover elkaar.

Ma zet haar onafscheidelijke megagrote handtas onder de uitklapbare prullenbak. Ze heeft voor de zekerheid een tweeliterfles cola en krentenbollen met en zonder oude kaas meegenomen. De flessenhals steekt boven de tas uit. Misschien heeft ze niet zoveel vertrouwen in de Nederlandse Spoorwegen en ziet ze ons al ergens in een weiland stranden. Of misschien denkt ze dat ik hun naar een oord breng waar niks te eten en te drinken is.

Mijn ouders kijken me allebei verwachtingsvol aan. Ik doe alsof ik het niet merk en trek het weekblad uit mijn rugzak. Ik blader erin op zoek naar het jaarlijkse kerstverhaal. Pa en ma vissen hun telefoon uit hun zak. Pling-plong, klinkt het al gauw van ma’s zijde, veeg-veeg doet pa. Alsof ik op school ben waar alle leerlingen na de les naar hun locker sprinten en zich op hun telefoon storten om hersen dodende non-formatie tot zich te nemen.

Ik stel voor het kerstverhaal voor te lezen. Geen reactie. Zucht. Ik vouw het weekblad dicht, buig me voorover en tik op pa’s knie. Hij maakt een hand van zijn telefoon los en gebaart alsof hij een vlieg wegslaat. Ma dan misschien?

“Nu even niet.” Ze zegt het zonder op te kijken.

Op school vertelde de klassenleraar dat het zo gezellig is om sámen kerst te vieren, zónder telefoon. Hoongelach barstte los. Hij is zeker vergeten dat ouders geen haar beter zijn.

De treinraampjes kunnen niet open. Jammer. Ik zie al voor me hoe ik de telefoons van pa en ma naar buiten mik. Ik grijp de fles cola.

De overkant veegt en pling-plongt door. Pa’s ogen zijn strak op zijn scherm gericht. Ma’s telefoon maakt steeds een irritant geluidje, waarna zij verwoed een boodschap intikt.

Het kost wat kracht om de dop los te draaien. Sissend ontsnapt het koolzuur. Ik kantel de lege prullenbak naar me toe en giet de fles erin leeg.

Nu.

Mijn beide armen flitsen naar voren. Ik grijp allebei de telefoons en in één beweging belanden ze in de borrelende cola, pa’s oordopjes erachteraan. Hun grijpende handen zijn te laat. Met open mond kijken ze me aan.

“Zo.” Ik sluit de deksel en kantel de prullenbak rechtop. “Tijd voor Kerstmis. Wat willen jullie eerst? Een kerstverhaal, een kerstlied of een goed gesprek met jullie enige nazaat? O, en by the way, het is geen tijd voor ruzie. Met Kerstmis moet het gezellig zijn, toch?”

Uit pa’s ogen spat vuur. Ma’s hand landt op zijn arm. “Hij heeft wel een beetje gelijk, vind je niet?” Dat vindt hij zeker niet en de eerste boze woorden tuimelen naar buiten als de conducteur de tussendeur openschuift.

“Ho ho ho,” roept hij. Imiteert hij de kerstman of wil hij mijn vader intomen? In ieder geval klapt die zijn mond weer dicht.

Het is hilarisch, maar nu ben ik degene die mijn telefoon tevoorschijn moet halen om te bewijzen dat we niet illegaal in de trein zitten.

“Gezellig op weg naar opa en oma?” vraagt de conducteur. Uit een schoudertas met de opdruk Wees lief voor elkaar, het is Kerstmis overhandigt hij ons alle drie een chocolade kerstklokje.

Als hij weg is, wil pa zijn tirade vervolgen, maar ma duwt snel een kerstklokje tussen zijn lippen. Het ziet ernaar uit dat hij het uit wil spugen, maar hij doet het niet, chocolademonster dat hij is. In serene stilte genieten we van de traktatie.

Pa vist de telefoons uit de cola, hij moet er zijn mouwen voor opstropen. Wie weet zijn ze nog te redden. “Hier is het laatste woord nog niet over gezegd,” voegt hij mij toe. Hij droogt zichzelf en de telefoons met een grote zakdoek af. Ma laat ze in een plastic zak glijden.

In Den Bosch stappen we over. Ik blinddoek pa en ma met de kersttheedoeken die ik er speciaal voor heb meegenomen. Aan weerszijden van me, hand in hand, die van pa nog plakkerig, leid ik ze naar het volgende perron. Pas als de trein het station heeft verlaten, mogen de blinddoeken af.

Een gesprek wil niet echt op gang komen. Allebei mijn ouders kijken naar buiten op zoek naar aanwijzingen. Ze werpen zo nu en dan een hengeltje uit, waar gaan we toch naar toe, maar ik hap niet.

Als we op station Zwolle uitstappen, kijken ze elkaar aan. “We gaan toch niet…” begint ma.

“Snel,” roep ik. “De bus wacht op ons.”

De chauffeur heeft een kerstmuts op. ‘Jingle bells’ klinkt er uit de telefoon van een meisje met stekeltjeshaar. Overal in de stad is de kerstverlichting ontstoken ook al is het nog vroeg op de dag. In veel huiskamers zitten groepen mensen gezellig bij elkaar.

Als we de straat van opa en oma naderen, begint ma op haar stoel te schuiven. Ik druk op de stopknop, ze schudt haar hoofd.

“Wat?” vraag ik.

“We kunnen toch niet zomaar binnen vallen?”

De bus stopt. De deuren schuiven open.

“Ze weten dat we komen.”

“Wát?” Ma kijkt me fronsend aan en verandert dan ineens in een klein meisje. “Ik heb ze zo lang niet gezien.”

“Dan wordt het nu de hoogste tijd.”

“Komt er nog wat van?” roept de chauffeur.

Ik moet ma zowat de straat van opa en oma in duwen. Pa hobbelt dicht achter ons aan alsof hij de bezemwagen is.

Voor het raam hangen zilverkleurige kerstslingers. Op de vensterbank staat een kerstroos tussen brandende kaarsen. Nog voor we aanbellen, zwaait de deur al open.

Oma. “Ik wilde net appen waar jullie bleven,” roept ze met een brede glimlach. Ze doet een stap naar voren en trekt mijn moeder in haar armen. Pa en ik wachten geduldig tot ma weer een beetje snotterig tevoorschijn komt.

“Wat heerlijk dat jullie er zijn.” Oma trekt ook ons tegen zich aan. “Wat ben je groot geworden,” zegt ze tegen mij.

Dennengeur komt ons tegemoet als we onze jassen ophangen.

“Opa zit binnen,” zegt oma. “Hopelijk kunnen jullie hem van zijn telefoon losweken.”

“Daar kent jullie kleinzoon wel een truc voor.” Ma slaat me lachend op mijn schouder. “Oma heeft vast wel cola in huis.”