De buurtschap Hulten, het oostelijke gedeelte van de Drunense Grotestraat, werd in de Franse tijd bij de gemeente ‘Oudheusden en Elshout’ ingedeeld. In 1821 werd de buurtschap toegevoegd aan de gemeente Drunen. Wel bleef de buurtschap tot omstreeks 1950 tot de RK parochie van Elshout behoren. De oorlogsslachtoffers van Hulten (Kee van Weert en Gerard Akkermans) staan daarom ook vermeld op de gedenksteen van de RK kerk in Elshout. Op de plaats waar in 2009 de uitbreiding Nieuw Hulten werd gerealiseerd, stond tijdens de oorlog de Schoenfabriek MARION. Deze fabriek was ingericht als schuilplaats voor veel buurtbewoners, waaronder de weduwe Anna van de Leur (1899-1954) met haar kinderen Jan, Piet, Riet, Huub en Annie. Zij verbleven hier vanaf 25 oktober 1944, toen de beschietingen op ’s-Hertogenbosch plaatsvonden, tot en met de bevrijding van Drunen op 5 november. Op kladbriefjes maakte Anna tijdens deze schuilkelderdagen aantekeningen. Na de oorlog verwerkte zij de kladbriefjes tot een geschreven dagboek, dat zij de titel ‘Het Kloosterboek’ gaf. Voor dit artikel is uit het dagboek het gedeelte, dat over de Bevrijdingsdag, gaat in haar schrijfwijze overgenomen.

Door Bart Beaard

Zaterdag 4 november

De dag die voor Drunen zooveel leed zou brengen. Het weer was mooi. De zon scheen helder. Dat wij toch in den kelder moesten blijven. En er toch geen Tommie’s kwamen. Stil, loof den dag niet voor den avond is gevallen. Omstreeks vijf uur kwamen uit de heide hevige knallen. Dat was raak. Een hevig trommelvuur. Dat hooren en zien verging. Granaten vlogen om en op de fabriek. Nu begint het wat te worden, zeide een van de schuilers. Angstig keek ik naar de muren. Zouden zij het houden. O, ik kan het niet beschrijven hoe hevig lawaai het was. Alles trilde en schudden. Glas en scherven vloog door de fabriek. Wij begonnen te bidden. De vrouw van Koos van Gorcum bad als altijd voor. Lieve Moeder Maria spaar ons. De muur van de kelder kraakte en scheurde. Alle kropen wij bijeen op een hoop, met jassen en mantels op ons hoofd voor de scherven. O God de fabriek gaat er aan. Zouden wij dan hier onder de puin worden bedolven. Het angst zweet brak mij uit. De hel daarbuiten was los. O God spaar al deze menschen die zoo goed voor ons zijn geweest. Zoo heb ik gebeden. Eindelijk was het stil. Wij waren er nog. Nog niet van den schrik bekomen begon het schieten en vuren opnieuw. Het was een gefluit en gegier een kraken en schudden. Ze hebben het op de fabriek gemunt zoo dachten wij. Het wordt hier een massagraf, zei mijn zoon. De ramen en stenen vlogen door de fabriek, alles vloog door elkaar. Wat zou er van ons en de fabriek overschieten. Weer zaten wij alle dicht ineen gedrukt. Hardop bidden konden wij niet meer. Wij wekte elkaar op tot kalmte en rustig blijven. Maar het was haast niet om uit te houden. Ik rook brand en kruitdamp in de fabriek. Ik zou het wel uitgeschreeuwd hebben van angst. Steeds ploften de granaten in het rond. Kwam er dan geen eind aan dat gekraak en geschud. Eindelijk werd het rustig. En durfden wij weer adem te halen. Al die nachten heb ik nogal geslapen. Maar die nacht heb ik met mijn eigen dochtertje vast in mijn armen gezeten. Nog bevend en luisterend. Of er buiten weer opnieuw granaten vielen. Het bleef tamelijk rustig. Toen de morgen kwam waren de mannen niet meer te houden. Wat zouden wij buiten te zien krijgen. Daar komt onze Jan aangeloopen. Moeder, Docter Akkermans ligt op sterven. Mijn God ook dat nog, dat is hard, dat is vreeselijk. Wij allen waren diep onder den indruk. Viel als slachtoffer van zijn plicht. Daarop gingen wij naar buiten. Schuw keken wij rond. Over glas en puin hout en steenen die met hoopen lagen verspreid moesten wij ons een weg banen. Wat had de mooie Marionfabriek geleden. Toen wij op straat kwamen was het een triest gezicht. O oorlog wat zijt gij wreed. Wij hoorde de slachtoffers noemen, en zagen de huizen vernield. Wij zagen het huis van Kees van Spijk branden. Het huis van Cato v Drunen was een puinhoop. En Doctershuis was half weg geschoten. Ons huis was door een voltreffer leelijk beschadigd. Maar vergeleken bij anderen was het niets. M vd Lee en Koos v Gorcum hun huis zagen er verschrikkelijk uit. J vd Krabben en Bart vd Lee hun huis waren vol gaten. Het was al ruïne wat men zag in de buurt. Hard was het dat hetgeen wat men in jaren door vlijt en harden arbeid had verkregen. Zoo in een paar uur zag vernield. Maar het is nog niets vergeleken bij de vele slachtoffers die er waren gevallen. Dat is voor overblijvende een onherstelbaar verlies. Toen wij onze buren zagen feliciteerde wij elkaar. Goddank niemand gewond riepen wij over en weer elkaar toe. Wat ons goed deed deze morgen was dat alle moffen waren verdreven. En wij andere soldaten zagen. Schotten zoo zeide men. Ik moest hun toch eens bekijken want ik had er nog nooit een gezien. Wacht daar bij de fabriek stond er een te praten met Frie van Gorcum Jaczoon. Het was een prachtkerel groot en struis. Ik hoorden hem zeggen ‘iss de fabriek von you’? Frie antwoorden hem in het Engels. Dat klonk anders dan die barre ruwe moffentaal. Voor aan de fabriek was het een drukte van belang. Verderop werd de remise bestormd om pannen te halen. Hout en sparren werden aangesleept om muren te stutten en daken dicht te maken. Zoo werd het weer avond. Daar er nogal geschoten werd vanuit Herpt wilde ieder weer naar de kelder. In den kelder was de spanning van de laatste dagen gebroken. Er was een opmerkelijke verandering. Iedereen voelde mee. Met het groote leed en de verwoesting dat Drunens bevrijding had gekost. Als altijd bad Koos zijn vrouw het rozenhoedje voor. En dankte wij God en Onze Lieve Vrouw van den Elshout Dat ons leven was gespaard gebleven. Wij zijn er nog. Zoo zeide men. En beginnen maar opnieuw. Het geleden leed in den donkere dagen van den schuilkelder zal langzaam maar zeker slijten Uit onze gedachten gaat het nooit.

Gedachtenisprentje van Anna van de Leur – van de Weijenberg. (Bron: Piet van de Leur)

Gedachtenisprentje van Anna van de Leur – van de Weijenberg. (Bron: Piet van de Leur)

De buurtgenoten Piet van de Leur (rechts) en Frie van Gorcum, die beiden in de Marionschuilkelder verbleven, hebben elkaar in 1950 weer ontmoet in Batavia – nu Djakarta. (Bron: Piet van de Leur)

De buurtgenoten Piet van de Leur (rechts) en Frie van Gorcum, die beiden in de Marionschuilkelder verbleven, hebben elkaar in 1950 weer ontmoet in Batavia – nu Djakarta. (Bron: Piet van de Leur)