Ik stond langs de lijn te kijken naar mijn voetballende kleinzoon en moest even denken aan mijn eigen voetbalverleden. In mijn jonge jaren heb ik één seizoen in het plaatselijk voetbal elftal gevoetbald. Ik begon daar als spits, maar tegen het einde van het voetbalseizoen eindigde ik als verdediger en werd daarna niet meer opgesteld. Mijn voetbalcarrière was dus van korte duur.

Daarom waardeerde ik het des te meer dat ik toen weer gevraagd werd, voor het bedrijfselftal van de drukkerij. Omdat het een bedrijfselftal competitie was, namen er zowel administratiekantoren, maar ook bouwbedrijven aan deel. Eén van de laatste wedstrijden was tegen het elftal van een bouwbedrijf. Al na 5 minuten stonden we dankzij een strafschop met 1-0 voor. Maar nadat het doelpunt was gevallen, ging de tegenpartij er toch wel heel hard tegenaan. Net toen ik aangespeeld werd, kreeg ik me toch een schop tegen mijn enkel, niet normaal. Ik schreeuwde het uit van de pijn. Ik liep naar de dader toe en gaf hem een klap op zijn schouder. "Alle twee er uit", hoorde ik de scheidsrechter zeggen. Ik liep van het veld af en zag mijn enkel dikker worden en de pijn nam toe.

"Kom", zei een van mijn collega’s "We gaan met mijn auto naar het ziekenhuis." Een aantal collega’s reden met hun eigen auto achter ons aan.

Een kwartier later zaten mijn collega’s in de wachtkamer en ik lag op een ziekenhuisbed. Er kwam een dokter die bedenkelijk naar mijn enkel keek. Hij liep naar een kast en haalde daar een grote spuit uit om het vocht er uit zuigen. Ik begon van schrik te transpireren. Piep, piep, piep, de dokter haalde zijn pieper uit zijn zak, legde de spuit op de kast en zei: "Ik ben zo terug." Na tien minuten ging de deur open en er kwam een verpleegster binnen. "De dokter is onderweg", zei ze, terwijl ik het zweet van mijn voorhoofd veegde. Ze was net weg, toen mijn collega’s binnen kwamen en de spuit zagen liggen.

"Zo’n grote spuit, moet toch wel heel erg pijn doen", zei een van hen en ze liepen weg. Ik keek nog even naar de spuit en wist het toen zeker; ik wilde weg.

Ik stapte uit bed opende de deur en liep naar de uitgang en belde mijn vrouw.

Die avond werd er bij ons aangebeld en stonden mijn collega’s voor de deur. Boos dat ze waren, ze hadden 3 uur in de wachtkamer gewacht. De volgende morgen ben ik toch maar naar de huisarts gegaan. Nou, dat was niet best, hij was inmiddels op de hoogte gebracht door het ziekenhuis. Gelukkig was de vochtophoping minder geworden, maar ik ben daarna toch enige weken hinkend door het leven gegaan. Vanaf die tijd heb ik niet meer in een elftal gevoetbald.

Jules Faber